Vertaald
Over de liefde tussen vrouwen is uit de geschiedenis weinig bekend, vandaar dat het boek Immodest Acts, The Life of a Lesbian Nun in Renaissance Italy onmiddellijk de aandacht trok toen het begin 1986 bij Oxford University Press verscheen. Judith C. Brown vond in de staatsarchieven van Florence een dossier uit het begin van de zeventiende eeuw waarin een uitvoerige beschrijving voorkwam van de seksuele relatie van twee nonnen in het naburige Pescia. De ene non, Benedetta Carlini, was een bekend mystica wier visioenen van seksuele aard waren. Het boek van Judith Brown werd op 5 april 1986 in de boekenbijlage besproken door Benjo Maso en is nu door Bert Bakker in vertaling van Mieke Lindenburg uitgegeven onder de titel Onkuise handelingen. Het leven van een lesbische non in Italie tijdens de renaissance (267 p., f29,50). Over de ‘ontmaskering’ van Benedetta Carlini schreef Benjo Maso onder meer in zijn recensie: ‘Deze onthullingen kwamen voor de commissie niet als een verrassing. Benedetta was niet de eerste pseudo-mystica die ontmaskerd werd. Wat wel volledig onverwachts kwam, was de getuigenis van Benedetta's celgenote, Bartolomea. De secretaris van de commissie, schrijft Judith Brown, was er kennelijk zo door geschokt dat zijn fraaie handschrift vanaf dat moment in een nauwelijks leesbaar gekrabbel veranderde: “Twee jaar lang en minstens drie maal per week wachtte Benedetta nadat zij zich ontkleed had en in bed was gaan liggen, tot haar metgezellin haar habijt had uitgetrokken, om haar dan te roepen, zogenaamd omdat zij haar nodig had. Als Bartolomea naar haar toekwam, greep Benedetta haar bij haar arm en wierp haar op bed neer. Dan omhelsde zij haar, duwde haar onder zich, kuste haar alsof zij een man was, en voegde haar woorden van liefde toe. En terwijl zij op haar lag, bewoog zij zich net zo lang heen en weer tot beiden zich bezoedelden. En zo
hield zij haar met geweld vast, soms één uur, soms twee en soms drie uur..” Bartolomea was zo verstandig om vol te houden dat zij zich altijd zo veel mogelijk verzet had. Maar zij pleitte ook Benedetta gedeeltelijk vrij. Deze zou namelijk elke keer in trance geweest zijn, omdat de engel Splenditello dan bezit van haar lichaam had genomen. Dit werd door Benedetta indirect bevestigd. Zelf beweerde zij zich niets te kunnen herinneren van de “onbetamelijke daden” die haar ten laste werden gelegd. De onderzoeksrechters besloten dat zij door een demon bezeten moest zijn geweest, een niet ongewoon verschijnsel in die dagen. Hierdoor ontsnapte Benedetta waarschijnlijk aan de brandstapel, maar tot haar dood, in 1661, zou zij in een kloostercel opgesloten blijven.’
*
Dat er heel wat haken en ogen zitten aan wat het ‘informatietijdperk’ wordt genoemd beschrijft Theodor Roszak in zijn boek De informatiecultus, Computerfolklore en de kunst van het denken dat in vertaling bij Meulenhoff is verschenen (275 p., f39,50) Bij het verschijnen van de Amerikaanse editie schreef Paul Depondt over het boek in de Boekenbijlage van 2 augustus 1986: ‘Dit is wat er, volgens Roszak, aan de hand is: “informatie” is synoniem van “kennis” geworden. Omdat een computer mindlike gegevens sorteert, denkt men dat die machine met kennis ter zake die gegevens of informatie bewerkt. De metaforische vergelijkingen tussen een computer en een mens gaan niet op. De menselijke geest werkt niet met informatie zoals een computer, maar produceert ideeën, die pas daarna worden geconfronteerd met de feiten en waaruit dan conclusies kunnen worden getrokken. Wij worden volgens Roszak in ons denken geleid door master ideas, door categorieën als geloof of rechtvaardigheid, en die hebben niets met informatie te maken, want ze zijn niet op informatie gebaseerd. Kennis nu ontstaat uit zo'n voortdurende inwerking van master ideas, persoonlijke ideeën en ervaringen, fantasie en ingezamelde feiten. Eigenlijk ligt het onderscheid besloten in dat zinnetje van Einstein: “Phantasie ist wichtiger als Wissen.” De vraag kan gesteld worden of de kennis uit de waargenomen feiten wordt afgeleid of uit het denken. In de westerse filosofie leidde dat tot een verregaand gereduceerde manier van het opdoen van kennis. Computers en de discussies die daarover worden gevoerd, leiden ons weer naar de klassieke filosofische vraag: wat is echt, de dingen of de meningen die we over die dingen hebben? In de opvattingen van Roszak is een computer een idee, zoals alle machines trouwens, een
idee over classificeren en relateren van informatie. “Ideas create information, not the other way around.”’
■