Een gemiste kans
Het is deze middag al vaak ter sprake gekomen: die droomuitgeverij van Johan Polak en Geert van Oorschot samen. Het is nooit doorgegaan, maar waarom zou het daar nu te laat voor zijn? Eigenlijk is er niets mooiers te bedenken: twee uitgevers met jarenlange ervaring die hun loopbaan waardig zouden besluiten met een gezamenlijk, bescheiden opgezet, maar kwalitatief hoog fonds. Zit die mogelijk er volgens henzelf nog in?
Van Oorschot: ‘Ik denk dat het een gemiste kans is geweest. Maar nu wij zo rijp en verstandig zijn, heb ik nog steeds wel een illusie. Want ik zou namelijk, wat mijn deel betreft, een fonds kunnen noemen, dat ik graag met Johan zou willen maken. Maar de titels, het program wil ik voor me houden, want je moet aan concurrenten nooit laten weten wat je in je hoofd hebt. Het zijn een stuk of drie ideeën, waar ik het met Johan nog eens serieus over moet hebben. Ik zou het aardig vinden als de twee grootste gekken uit de Nederlandse literaire uitgeverswereld nog eens de koppen bij elkaar zouden steken.’
Polak: ‘Wij gaan daar nog eens ernstig met elkaar over praten. Misschien maken we inderdaad zo iets. Maar dan zouden we ook jouw memoires moeten uitgeven en je gedichten, want je hebt ook hele mooie gedichten geschreven.’
Meteen nadat Polak dit gezegd heeft begeeft Van Oorschot zich naar zijn schrijftafel en zegt: ‘Ik heb hier een gedicht en dat zal ik eens voor je overschrijven.’ Vijf minuten later komt hij met een gedicht terug en geeft het aan Johan Polak, die het vereerd en met trillende vingers voorleest: ‘Er is geen vogel meer die deze laatste nacht/door een bang fluiten recht op hopen geeft. /De Stilte maakt wanhopig. Er is een heel zacht/snikken in de lucht.// 't Is niet de herfst die mij zo treurig maakt/en niet het laatste blad dat nog de wind weerstreeft.//'t Is maar toevallig dat de bomen/naakt in 't duister staan.’ Even valt er een gewijde stilte en dan leest Polak ook de opdracht voor die onder het gedicht staat: ‘Voor Johan, mijn mede-uitgever. Geert.’ ‘Mooi, heel mooi Geert, ik ben er heel blij mee.’
Nu dan toch het moment aangebroken is om voor te lezen en te reciteren, leg ik bij wijze van afsluiting van dit gesprek Geert van Oorschot eerst een citaat voor uit Nescio's Mene Tekel: ‘Het leven heeft mij, Goddank, bijna niets geleerd. “Het leven heeft me veel geleerd,” zegt de oue sok.’
Van Oorschot glundert en zegt dan: ‘Kijk eens, ik ben eigenlijk geen uitgever, ik had eigenlijk een schrijver moeten worden. Dat ben ik helaas niet geworden, maar dat was ik veel liever geweest.’
Polak, vol bewondering: ‘Jij kunt toch schrijven, jij hebt enige verhalen geschreven. Jij had als je je er op toe had gelegd, een heel goed schrijver kunnen zijn, maar je bent toevallig een goed uitgever geworden.’
Aan de citaatrijke Johan Polak vraag ik tenslotte of hem zelf iets te binnen schiet, dat hem op zijn lijf geschreven staat: ‘Ja, het is van Paul Valéry: “Patience, patience,/Patience dans l'azur! Chaque atome de silence/Est la chance d'un fruit mûr!” Dus: Geduld, geduld onder de blauwe lucht, elk atoom van stilte biedt de kans op een rijpe vrucht... Je moet dus vooral je bek zoveel mogelijk houden totdat het goed in orde is. Maar als je niks te zeggen hebt, dan zeg je maar niks. Dat klinkt bescheiden, maar ik zie mijzelf als geheel mislukt, alles wat ik in mijn leven gedaan heb is een sof geworden.’
Van Oorschot: ‘U moet nog eens terugkomen voor een vraaggesprek met mij over Johan Polak. Want ik heb naast een onbegrensde liefde natuurlijk, een bepaalde kijk op deze man. Ik zou u dan meer kunnen vertellen waardoor Johan zo groot is: zijn zelfspot. Een wijs man neemt zich zelf namelijk nooit ernstig.’
Als we vertrekken neemt Van Oorschot Polak in zijn armen en drukt hem tegen zich aan.
■