De vermaarde kasplant van de Franse cultuur
De galante conventies van de literaire salon
De franse salon Ontstaan, ontwikkeling en maatschappelijke betekenis van een instituut door H.J. Damave Uitgever: Kerckebosch, 196 p., f25,-
Rudi Wester
Wat bezielde de Franse dichters en kunstenaars, adel en intellegentsia, om vier eeuwen lang bijna non-stop galant met elkaar te converseren in een sfeer van sociale exclusiviteit: de salon? En waarom verdween uiteindelijk dit zo typisch Franse instituut? Dat kan niet om de reden zijn die André Billy, lid van de Académie Goncourt, in 1962 aangaf: ‘Misschien bestaan er nog literaire salons, maar de literatuur is de laatste zorg van hen die ze bezoeken. Politiek, reizen en films hebben er de voorrang boven romans en kritiek’, want als je ‘films’ vervangt door ‘theater’ zijn dat juist de onderwerpen waarover altijd al in de salons gesproken werd.
Damave aantoont in De Franse salon waarmee ze een graad in de sociale wetenschappen verwierf, wat er gezegd wordt, maar hoe het gezegd wordt en in welke omgeving. Madame de Staël, auteur maar tevens beroemd salonnière in de achttiende eeuw, omschreef de functie van deze verbale virtuositeit als volgt: ‘Het spreken is een vrije kunst, zonder doel of resultaat. De conversatie is voor de Fransen niet een middel om hun ideeën, hun gevoelens, hun bezigheden mee te delen, maar het is een instrument dat men graag bespeelt en dat de geesten doet ópleven, zoals de muziek dat doet bij bepaalde volken, en de sterke drank bij weer andere.’
Conversatie als een soort nationale behoefte, als een typische karakteristiek van een heel volk? Zeker is, dat deze ‘vrije kunst’ op een zeer gereguleerde wijze bedreven werd in de salons. In haar zeer leesbare proefschrift beschrijft Damave de salons als ‘een manier van leven’, zij het dan voor een sociaal-culturele bovenlaag. Het waren min of meer stabiele gezelschappen van beiderlei kunne die regelmatig bijeenkwamen ten huize van de salonnière, de gastvrouw (zelden een gastheer). Het doel was passende verstrooiing in een sfeer die aansloot bij de Franse mondaine traditie: verfijnd, spiritueel, galant. Het hing vaak van de persoon van de gastvrouw af aan welke vormen van recreatie men zich overgaf. Concerten, soupers, society-roddel, maar in elk geval altijd literatuur in al haar verschijningsvormen: poëzie, theater, romans en zelfs grammatica. Men schreef of praatte over vraagstukken van filosofische, religieuze en natuurwetenschappelijke aard zodat, volgens Damave, met recht gesteld kan worden dat een breed scala van maatschappelijke en culturele ontwikkelingen zijn weerklank vond in deze kringen waar meningen gevormd, oordelen geveld en trends gecreëerd werden. Uit dat oogpunt zijn ze natuurlijk interessant voor de socioloog. Maar er is meer dan dat. Vooral in de zeventiende en achttiende eeuw liet de Franse elite, die toelagen en ambten te vergeven had, de meest uiteenlopende gebeurtenissen, zowel in het openbare als het persoonlijke leven, in dichtvorm omzetten, en in de salons konden deze opdrachten op een elegante wijze toegewezen worden. Ook Proust spreekt nog over de salon als springplank waardoor voor de aankomend kunstenaar of schrijver veel deuren automatisch opengingen.
Prinses Mathilde, een van de salonnières die ook Proust ontving
Werd toen de man of vrouw die zich daarvoor leende al snel als ‘snob’ betiteld, in de eeuwen ervoor werden de vereiste hoedanigheden aardiger omschreven. Damave situeert de eerste salons in de zestiende eeuw, toen het renaissance-ideaal van de ‘homme complet’, de waarachtige edelman die beheerste fysieke kracht paarde aan een beminnelijke galanterie, aan het hof van Frans I opgang maakte. Met zo iemand konden de dames tenminste converseren. Beroemd is dan ook het produkt van de salonnière Marguerite de Navarre, de Heptameron, een bundel met tweeënzeventig verhalen die vrijwel zonder uitzondering over de liefde gaan, zowel de hoofse liefde als de ongecompliceerde passie, slippertjes en overspel. Volgens de schrijver, Saint-Marc Girardin, grepen de vrouwen de nieuwe denkbeelden over platonische liefde aan ‘om de literaire wereld te beheersen, zoals ze ook de hoofse ridderlijkheid hadden aangegrepen om de feodale