Ter zake
Diny Schouten
De come-back van schrijver Ton van Reen, wiens laatste boek Het winterjaar met warmte ontvangen is en van wie binnenkort bij uitgeverij Contact een herdruk zal verschijnen van Landverbeuren (waarmee cineast Nicolai van der Heijden plannen heeft) plaatst de schrijver voor onverwachte problemen. Vrijwel dagelijks komen bij de schrijver telefoontjes en brieven binnen van boekhandels of verzamelaars die hem vragen om boeken die hij nooit geschreven heeft. Waarom gedacht wordt dat Van Reen de schrijver is van De doden zijn moe is hem een raadsel, maar in andere gevallen heeft Van Reen de misverstanden kunnen traceren door zichzelf eens op te slaan in literaire encyclopedieën. ‘Ze schrijven elkaar over,’ weet Van Reen, die zich verbaast waarom de samenstellers hun gegevens niet nachecken. Zo werd Gods moordenaartjes wel aangekondigd, maar de schrijver maakte het nimmer af. De roman Lichtkring werd in interviews genoemd, maar is nooit onder die titel verschenen, wel als Bevroren dromen. Schrijver Gerrit Krol schreef in De t.v.-b.h. enthousiast over een boek van Van Reen waarvan hij dacht dat het Kain en de gore Kana heette, maar dat was een hoofdstuktitel uit 1946/1967 die per ongeluk op de Franse titelpagina terecht was gekomen. Niet dat de titel van dat boek er door de uitgever (Meulenhoff) correct op was gezet: de twee novellen hadden voluit in letters, geschreven moeten zijn, en dat zou dan nog een concessie zijn geweest aan de boekomslagont werper die (niet helemaal onredelijk) protesteerde tegen de lengte van de volledige titels. Die waren respectievelijk Negentienhonderdzesenveertig of de moord door geallieerde militairen en burgers uit de
lichtstad Kork op leden van het door de mierrijder gestichte gezin van Cherubijn en Negentienhonderdzevenenzestig of de gevangene die vermoord werd aangetroffen in de Liberty-straat. Uitgeverij Agathon herdrukte het boek in 1976, maar andermaal ging het verkeerd: het verscheen, zonder dat de auteur daarin geraadpleegd werd, als De moord en de gevangene. Van Reen hoopt dat de herdruk van de twee novellen, die door uitgeverij Contact overwogen wordt, ditmaal wel onder de juiste titel zal verschijnen. Helemaal gerust is hij er niet op: ‘Ze hebben maar weinig respect voor je.’
gebedenboekje
De royalties van Het gebedenboekje van Toon Hermans krijgen een wel zeer passende bestemming. Hermans, lid van het comité van aanbeveling van de missionaire stichting Opala in Heerlen besloot de opbrengst van zijn succesvolle dichtbundel (70.000 exemplaar) ter beschikking te stellen aan een particuliere missiestichting, die een inzamelingsactie houdt voor pakketten voor missionarissen. Hermans' gebedenboekje zal de bron zijn waaruit de zaklamp, batterijen, pleisters, boortjes, scharen, messen, touw, schrijfen naaigerei, scharen, messen, een lichte regenjas, een kaartspel, blikjes vlees en kaas, een fles Els la Vera, sigaren, alsmede een chemische toilet zullen worden bekostigd.
In het jongste nummer van Het Oog in 't Zeil, over de toetreding van Lodewijk van Deyssel tot de ‘Nederlandse Kultuurkamer’ vergelijkt de neerlandicus S. Huberts vier schriftelijke getuigenissen over Van Deyssels bereidwillige medewerking aan nazistische uitgeverijen en de in fascistische handen geraakte Nieuwe Gids. De getuigenissen zijn in strijd met een mededeling van Lodewijk van Deyssels literaire erfgenaam, Harry Prick, gedaan in een nawoord bij de vorige jaar uitgekomen briefwisseling tussen P.H. Ritter jr. en het echtpaar Kloos. Van Deyssel zou volgens Prick niet om fascistische sympathieën zijn toegetreden tot de Nederlandse Kultuurkamer, maar uitsluitend terwille van zijn door de Duitsers gearresteerde dochter, een verzachtende omstandigheid die Prick ook meedeelde op de documentatiekaart van het Letterkundig Museum. Blijkens een noot bij het artikel in Het Oog in 't Zeil werd aan Prick gevraagd om op het artikel te reageren, maar ‘de heer Prick heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.’ Zulks intrigeert. ‘Prick moet zijn bron nu maar eens openbaar maken,’ verklaart Huberts, die Pricks mondeling toegezegde medewerking ook al node miste bij het inrichten van een tentoonstelling over ‘De Nieuwe Orde in de Literatuur’ in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Harry Prick blijkt zich op te winden over zoveel wantrouwen: ‘Die meneer Huberts was drie toen ik die tekst schreef. Meneer Huberts stelt mij verantwoordelijk voor de smet op het verleden van Lodewijk van Deyssel. Als ik eraan toe kom in mijn biografie van Van Deyssel moet ik er natuurlijk over schrijven, maar ik doe dat op mijn eigen tijd en niet op commando van zo'n kneuterig blaadje. Laat Huberts eerst maar
eens uitzoeken of die gegevens kloppen, en als ze niet kloppen laat hij dat mij dan voorleggen maar nu slaat hij met zijn vuist op tafel en zegt, die Prick vertrouw ik niet.’
Ex-verzetsman J.M. Jansen (73) uit Zwolle had zich zo graag in het zonnetje gezet zien worden als oprichter (in 1943) van de Geheime Dienst Nederland (GDN), een spionagedienst die aan het eind van de bezettingstijd 1200 medewerkers telde. Jansen (‘Max’ tijdens de oorlog) benaderde daarom zijn plaatsgenoot Frank Visser (57), schrijver van vier documentaires over de bezettingstijd, waaronder een boek over de verrader Anton van der Waals en een geschiedenis over de Nederlandse Engelandvaarders (‘De schakel’, bij uitgeverij Elsevier). Visser voelde ervoor om Jansens biografie te schrijven maar wilde toch meer zijn dan diens ghostwriter. Hij sloot daarom met Jansen een contractje af, waarin hij zichzelf het recht voorhield om ook andere GDN-medewerkers te benaderen. Jansen stond zijn documenten in bruikleen af, Visser toog aan het werk, en kwam al spoedig tot de ontdekking dat ‘er een discrepantie bestond tussen Jansens mededelingen over zijn verzetsverleden en de door mij nagevorste werkelijkheid’, zoals Visser het enigszins preuts uitdrukt. Jansen, die al in 1944 via de Pyreneën-route naar Engeland vluchtte, kreeg in Londen van de Nederlandse regering niet de gewichtige rol toebedeeld waarop hij recht meende te hebben, en zijn organisatie werd ook belangrijk onder leiding van zijn opvolger Wim (‘Mickey’) Schoemaker. Juist het vertrek van een leider, beschikkend over cruciale informatie die hem voor de Duitsers tot een kostbare vangst zouden maken, maakte Visser achterdochtig en hij werd nog wantrouwender toen Jansen hem het antwoord schuldig bleef op de vraag wat er met de elf Duitse joden was gebeurd die Jansen naar eigen zeggen voor de oorlog in veiligheid had gebracht, en waar hun goederen, tijdelijk opgeslagen in de bank van Jansens vader, waren gebleven.
Integendeel, Jansen voelde zich ‘geschonden in zijn eer en goede naam’ door brieven om inlichtingen die Visser inmiddels aan een tiental oud-GDN-medewerkers schreef. Tot verbijstering van Visser spande Jansen een kort geding tegen hem aan, met de eis dat Visser een excuusbrief zou schrijven aan de betrokkenen, op straffe van een dwangsom van f5000, - per dag. Jansen eiste via het kort geding ook onmiddellijke teruggave van zijn papieren, waaruit het Visser verboden werd om te citeren. Eind vorige week deed de rechtbank uitspraak: Visser moet de papieren teruggeven, en mag ze niet gebruiken voor zijn boek. De eerste eis werd afgewezen; de proceskosten (f1300, -) zijn voor Jansen. Jansen had zijn spullen ook gewóón mogen komen halen, wat Visser betrof: ‘Bovendien, hij hád al een gedeelte opgehaald.’ Met het boek, dat bij Bosch en Keuning zal verschijnen, gaat het inmiddels veel beter: ‘Door de berichtgeving melden zich plotseling veel informanten die niets met Jansen te maken wilden hebben.’
Het moet een trend zijn onder lectuurverspreiders. Het is niet alleen het kioskbedrijf AKO dat zich, met de AKO Literatuur Prijs, literaire standing verwerft, ook het concurrerende boekhandelsbedrijf Bruna en de boekenclub ECI doen op het ogenblik veel aan het opvijzelen van hun image als verkopers van bed-and-breastsellers. Het mooie woord upgrading is hier op zijn plaats. De ECI lokte schrijfster Tessa de Loo als lid van de commissie die bepaalt welke ‘Schrijvers van nu’ onder het eigen imprint van ECI mogen verschijnen. De Loo's toetreden tot de ‘illustere’ jury, die al bijna tien jaar gevormd wordt door Tom van Deel, Fernand Auwera, Aad Nuis en Maarten 't Hart, grijpt de ECI aan om de serie met een persbericht onder de aandacht te brengen. De plannen die ECI heeft om ‘meer aan literatuur te doen’, worden ook ondersteund met een boek waarvoor uitgeverij Agathon opdracht kreeg: Literatuur in de jaren vijftig. Ook Bruna is bang dat de koper zonder deskundige begeleiding haar winkels niet indurft: daar is de Bruna Boekwijzer in voorbereiding, die de korte inhoud van tweeduizend titels zal opsommen. Ook liefhebbers van boeken zullen worden geïnterviewd. De eerste durfal is Boudewijn Büch.