VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
21 maart 1987 - nummer 12
Van het Reve en Hermans, die zouden, als wij hadden samengewerkt, vermoedelijk gebleven zijn. denk je niet, Geert?
Het langverwachte gesprek tussen ‘de twee grootste gekken van de Nederlandse literaire uitgeverswereld’: Johan Polak en Geert van Oorschot
Ad Fransen
De een maakte zich zo klein en onbeduidend mogelijk, maar gaf in perfecte edities de werken uit van Gorter, J.H. Leopold, J.C. Bloem, Marguerite Yourcenar, de ander was en is de schrik van de uitgeverswereld omdat hij grommend en uitgevend een standaard voor kwaliteit heeft gecreëerd: Johan Polak en Geert van Oorschot. Hoewel ze elkaar al sinds de jaren veertig kennen en hun uitgeverijen elkaar niet veel ontliepen is het nooit tot een samenwerking gekomen - wederzijdse eigenzinnigheid, perioden van ‘lichte onmin’. Het heeft lang geduurd voordat ze in het openbaar tegenover elkaar zouden zitten, maar nu ze zich niet meer dagelijks met de gang van zaken op hun uitgeverij bezighouden, bleek de tijd rijp. Een historisch gesprek.
‘Het zou moeten blijken of dit een aardig stuk zou kunnen worden. Polak is een geletterde en een humorist. Ik ben ongeletterd en slechts een eenvoudig koopman.’ Aldus uitgever Geert van Oorschot (77) in een reactie op het plan om hem samen met zijn vakbroeder Johan Polak te interviewen. Johan Polak reageerde enthousiaster en minder sceptisch op het idee voor een dergelijk dubbelinterview: ‘Ik zou me zeer vereerd voelen. Ik zie het al voor me: ik als voetnoot in een van de belangrijkste hoofdstukken van onze literatuurgeschiedenis, Geert van Oorschot.’ Er volgde een korte briefwisseling en telefoontjes over en weer om Geert van Oorschot over de streep te trekken. Medio februari was het dan zover. Van Oorschot nodigde Johan Polak en de interviewer uit om naar zijn stulp in Loenersloot te komen. ‘In ieder geval is het geen verloren middag, want met Johan valt er altijd veel te lachen,’ voorspelde Van Oorschot ironisch in een brief.
Inderdaad, gelachen wordt er veel in het onderstaande gesprek, dat een hele middag, tot in de vroege avonduren duurde. Humor, ook vanwege de vele anekdoten waarmee hun rijke literaire leven gestoffeerd is. Veel moest achteraf onopgeschreven blijven. ‘Want,’ zoals Van Oorschot tijdens het gesprek een paar maal zei, ‘u neemt dat nu wel allemaal op met die machine van u, maar dit is niet bestemd voor dat abjecte blad Vrij Nederland.’ In zijn uitspraken is Van Oorschot dus nog geen greintje milder geworden. Wel lijkt de ouderdom hem tot inzichten gebracht te hebben ten aanzien van vrienden en vijanden. Bijvoorbeeld als hij spreekt over zijn (verloren) zonen Gerard Kornelis en Willem Frederik: dan klinkt er iets zachtaardigs vaderlijks door. En over Johan Polak, die zijn verhouding met Van Oorschot nog het liefst ziet als ‘een zoon, die door zijn vader niet erkend en opgenomen is’, zegt Van Oorschot: ‘Johan en ik weten niet hoeveel we van elkaar houden.’ Van Oorschot, die nu alleen nog, evenals Johan Polak, adviseur is van zijn eigen uitgeverij zou het zelfs een mooi besluit van zijn uitgeversleven vinden als ‘de twee grootste gekken uit de Nederlandse literaire uitgeverswereld nog eens de koppen bij elkaar zouden steken’. Als dat er ooit nog van komt dan zou voor Johan Polak een oude droom in vervulling gaan.
steye raviez
Johan Polaks hart voor de uitgeverij ging ooit kloppen toen hij Geert van Oorschot bezig zag. Dat is al een hele tijd geleden, vlak na de oorlog, toen Johan Polak in zijn studententijd op kamers woonde in het uitgeverspand van Van Oorschot.
Polak: ‘Ja, twee jaar heb ik bij jou op de Herengracht gewoond, Geert.’
Van Oorschot: ‘Was dat twee jaar Johan? Verdomme, ik vergeet dat allemaal, het is al weer zo lang geleden. In tegenstelling tot Johan, was ik berooid. Ik had dus een pand gehuurd op de Herengracht om mijn uitgeverij te beginnen. Dat was december '45. Dat kostte aan huur vijfduizend gulden per jaar. Ik moest twaalfhonderd gulden hebben om het eerste kwartaal te betalen. Daar heb ik een lening voor moeten afsluiten. Toen had ik dus een schitterend pand met vijftien vertrekken, op het fluwelen eindje van de Herengracht, zoals men dat nog steeds noemt. Het eigenlijke uitgeven moest nog beginnen. Dat kostte ook geld, bovendien moest het tweede kwartaal ook snel weer betaald worden. Ik was dus wel genoodzaakt om alle ruimte die niet benut werd te verhuren. Het zou interessant zijn om eens een klein boekje te schrijven over de diverse huurders die ik in de loop der jaren in mijn pand heb gehad. God bewaar me, wie zaten daar allemaal niet bij: Jacques Gans, Henk Mulder, Willem Wittkampf, Ulie D'Oliveira, Jacques de Kadt. De meesten betaalden netjes hun huur. Wat dat betreft, Johan, was jij ook een goede huurder. Jij kon in je rijke dagen nog huur betalen.’
Polak: ‘Ja, op het ogenblik kost me dat moeite. Nu ben ik berooid, vroeger was ik schijnberooid. Geert is nu de rijkste.’
Er gaat een broederlijk gelach door de kamer, totdat Van Oorschot van het ene moment op het andere in woede ontsteekt bij een herinnering aan Polaks eerste studiejaar.
Van Oorschot: ‘Afschuwelijk, die ontgroening die jij hebt meegemaakt. Ik zie je nog de trap opkruipen, dat moest van het corps. Ik had toen moordneigingen tegen degene die jou dat aandeed. Het liefst had ik die knul met een forse trap naar beneden willen gooien, zodat hij zijn ruggegraat beneden op de gang bij elkaar had kunnen vegen. Verdomme zeg!’
Polak: ‘Ik ben er toch nog twee jaar bijgebleven. Ik had dat natuurlijk nooit moeten doen, ook al omdat ik een buitenbeentje was. Want, helaas Geert, schrik niet, ik was me toen
Vervolg op pagina 4