Tijdschrift
‘Meten met twee maten’ ofwel ‘Hoe maak ik mij tien vijanden tegelijk’ heet het kritische credo dat Hans Warren schreef op verzoek van de redactie van het Nieuw Wereldtijdschrift. In het februarinummer komt Warren aan het woord en de redactie hoopt dat zijn bijdrage polemisch genoeg zal zijn om hierna nog jarenlang critici met tegenstrijdige meningen te laten horen in het tijdschrift. Warren recenseert al ruim vijfendertig jaar proza en poëzie voor de Provinciale Zeeuwse Courant. Voer voor de studenten van Hugo Verdaasdonk is Warrens onthulling van zijn werkwijze. Wat bespreekt hij van de ongeveer duizend boeken die jaarlijks ergens in Zuid-Beveland op de deurmat vallen? Van een aantal boeken weet hij het meteen, daar wil hij over schrijven. De overige gaan naar een zolderkamer, die alleen nog bezocht wordt in de zogenaamde slappe tijd, waarin uitgevers menen dat er geen nieuwe boeken moeten verschijnen. In die zolderkamer blijven de boeken bij Warren nog een half jaar actueel; als ze daarna in dozen worden opgeslagen kunnen de goedwillende debutanten of obscure uitgeverijen het wel vergeten. Hun boeken worden oud papier. Bij de meeste critici of kranteredacties zal het wel ongeveer net zo gaan, met dat verschil dat Warren in z'n eentje bepaalt wat naar de zolder gaat en wat niet. Warren is geen academisch criticus, daar bedoel ik mee geen verdwaalde neerlandicus die eigenlijk voor de klas had moeten staan. Hij is zowel criticus als ook onderwerp van de literaire kritiek, dichter en dagboekschrijver. Instemmend haalt hij Gombrowicz aan die de literaire kritiek als kunst beschouwt. ‘Schrijf dus niet als een pseudo-wetenschapper, maar als een kunstenaar,’ zegt Gombrowicz in zijn Dagboek. Volgens Warren komt het nauwelijks voor dat Nederlandse auteurs zich bezighouden met het recenseren van boeken. Hij bedoelt daarmee dat je bijvoorbeeld in The New
York Times Book Review een stuk van Julian Barnes over Mario Vargas Llosa kunt aantreffen. Hier is dat toch ook niet ongewoon, want niet lang na het verschijnen van Havinck bijvoorbeeld stonden er kritieken van Marja Brouwers in deze krant, ntaar die zag Warren blijkbaar even over het hoofd. De sleutelwoorden van Warrens kritische credo zijn bescheidenheid, onafhankelijkheid (‘een goed recensent waagt het regelmatig af te wijken van de communis opinio’) en betrouwbaarheid (‘een criticus moet alles gelezen hebben en van alles op de hoogte zijn’). Onthullend vindt Warren de bundelingen van recensies die regelmatig verschijnen en die naar zijn mening terecht maar matig worden verkocht. Zoveel universele pretentie heeft zo'n krantestuk niet. Een boekbespreking is een journalistiek werkstuk, vluchtig en ongeschikt voor herhaling, vindt hij. Dat klinkt niet erg opwindend. Het is zoiets als vandaag is de krant nog nieuws, morgen wordt de vis erin verpakt. Ook zegt hij ergens dat de recensent in de eerste plaats als boekhouder van de literatuur moet dienen. Dat kan ik niet zo goed rijmen met Gombrowicz' opvatting dat de criticus een kunstenaar moet zijn. Wie wil weten hoe Hans Warren deze twee zielen in zijn borst vormgeeft, moet de PZC maar eens een paar zaterdagen lezen. Zijn trouwe boekhoudersschap blijkt dan uit de zo door Hans Tentije verfoeide gestapelde recensies, waarin een aantal boeken tegelijk wordt gesignaleerd en zijn bevlogenheid als kunstenaar blijkt uit de besprekingen van de boeken waarin hij een verwante geest aantreft. Ik ben benieuwd wie van de door Warren in zijn credo genoemde critici de handschoen zal opnemen en in het volgend nummer van het Nieuw Wereldtijdschrift zal reageren.
EVA COSSEE