Marko Fondse
Het werk van de Griekse dichter Konstantin Kaváfis is in twee edities in Nederlandse vertaling te krijgen: de door Athenaeum-Polak & Van Gennep uitgegeven vertalingen van prof. J.H.B. Blanken en de vertalingen van Hans Warren en Mario Molegraaf uitgegeven door Bert Bakker. Soms duikt er nog ergens een gedicht van Kafávis op dat niet in deze uitgaven voorkomt, zoals Marko Fondse onlangs ontdekte: het gedicht ‘De kat’ dat Kafavis waarschijnlijk in 1983 schreef en niet helemaal af maakte. Marko Fondse vertaalde het en schreef er een toelichting bij.
In 1985 publiceerde de prominente kenner, archiefbeheerder en tekstbezorger van Kavafis, G.P. Savvidhis, een eerder door hem voor een geleerd gezelschap gehouden lezing. Deze lezing, Kavafiká, bevatte drie (uit vijf) tot dan toe onbekende gedichten van de grote Alexandrijn die op een ‘roman-achtige manier van een zekere ondergang gered werden’, aldus de schrijver, die ons helaas onthoudt hoe die redding in zijn werk ging. De vijf gedichten zijn alleen overgeleverd in een fotokopie van het handschrift. Kavafis' eigen datering [1897, of eerder], blijkt nogal rekbaar. De gebezigde taal, strenge katharèvousa of puristisch Grieks, voert ons waarschijnlijk naar een veel vroeger tijdstip, maar waarschijnlijk naar 1893. De Rhoïdis-specialiste Athiná Georgandá attendeerde Savvidhis op de mogelijkheid dat Kavafis aan het gedicht begon onder invloed van het verhaal Geschiedenis van een kat dat de schrijver van De pausin Johanna in dat jaar publiceerde.
Uiteraard mist Savvidhis niet de kans om ook te wijzen op de symbolische katten van Baudelaire en een fraaie uitval in diens Fusées, die Kavafis zeker gekend zal hebben: ‘Waarom democraten niets ophebben met katten laat zich gemakkelijjk raden. De kat is mooi: zij belichaamt denkbeelden van luxe, reinheid, genot etc.’
Het is duidelijk dat hier geen gewone democraat aan het woord is die zelf de kattebak moet redderen en de lieve dieren voeden. (Mijnerzijds mis ik de kans niet er op te wijzen dat zulke onverdachte democraten als Napoleon en Lenin poes ook zeer welgezind waren.) Kavafis als antidemocraat dus? Ik denk dat dat woord gewoon uitwisselbaar is met het moderne democratische scheldwoord elitaris, iemand die weinig geneigd is zijn aangeboren of anderszins verkregen kwaliteitsnormen in te wisselen voor die van de grote hoop. Het staat allemaal te lezen in Kavafis' De eerste trede uit 1895. De scheidslijn bij hem is en blijft: geïnteresseerd in zaken van de geest/niet geïnteresseerd.
Het hier vertaalde gedicht I Ghalí, De kat, is geschreven in de strenge puristentaal en dat in een tijd dat het demotische, of Volksgrieks in de poëzie eigenlijk allang het pleit gewonnen had. Hoewel Kavafis in de loop der tijd steeds duidelijker voor het demotische Grieks zal kiezen, heeft hij elementen van de puristentaal nooit opgegeven; daarvoor was deze taalsoort toch te veel drager van overgeleverde beschavingsvormen die zich niet zomaar zonder slag of stoot in de volkstaal lieten integreren. Voor wie dit als Grieks klinkt de volgende korte uitleg: Het demotische Grieks kan men beschouwen als de rechtmatige erfgenaam van het klassieke Grieks, de taal zoals die zich heeft ontwikkeld in de volksmond. Het puristische Grieks probeert zich zo veel mogelijk te houden aan het klassieke en Byzantijnse Grieks, dat zelf al zeer sterk verschilde van de volkstaal van die periode. Men stelle zich voor dat in Italië de ‘officiële’ taal van wetenschap, filosofie, jurisprudentie en ambtenarij, kerk en journalistiek nog steeds Latijn zou zijn en men heeft enig idee van hoe de zaken tot voor vrij kort in Griekenland lagen.
Hoe pak je nu de vertaling aan van een gedicht dat geheel geschreven is in die puristentaal? In zijn nawoord bij de recente uitgave van Kavafis' poëzie in Nederlandse vertaling (Warren & Molegraaf, 1984) schrijft Hans Warren naar aanleiding van de puristische elementen in de taal van de dichter: ‘Te proberen [die] weer te geven door een overeenkomstig Nederlands taalgebruik zou tot groteske effecten leiden. We hebben daartoe dan ook geen poging gedaan.’ Ik ben geneigd de vertalers hier bij te vallen, al gaat het nog steeds niet helemaal van harte. Er is een tendens niet meer zo zwaar te tillen aan die puristische bestanddelen in Kavafis' taal, die ook bij de nieuwere Engelse vertalingen van Keeley en Sherrard steeds duidelijker is geworden. ‘Eigenlijk’, zo wil die tendens, is het Grieks van Kavafis veel demotischer dan we tot nu toe aannamen. Ik weet het nog niet zo. Seferis, die weet waar hij het over heeft, rangschikt Kavafis onder de grote dichters die ‘geen Grieks’ kenden en dat weegt zwaar. Ik denk dat wat er met Kavafis' Grieks gebeurd is hierop neerkomt: zijn gedichten zijn nu zo bekend geworden, zo zeer bezit van grote lezerskringen, dat er een vorm van gewenning aan zijn taalgebruik is gegroeid, waardoor dit niet meer als ‘vreemd’ wordt ervaren, maar als vertrouwd. Wat een triomf voor een dichter, die er niet over peinsde zijn verworvenheden uit een lang verleden op te offeren aan de heersende taaltendensen van zijn tijd. Hoeveel van al die gedichten in het ‘rechtmatige’ Grieks van zijn tijd zijn nu nog te lezen? Ik denk hierbij aan de Russische dichter Vladislav Chodasévitsj, wiens taal bij zijn leven ook als reactionair werd uitgekreten. De tijd blijkt, na meer dan een halve eeuw, ook op zijn gedichten geen vat te hebben gekregen. Beide dichters doen tijdloos aan in hun beste werk.
‘Grotesk’ of niet, in mijn vertaling van De kat heb ik geprobeerd wel degelijk iets te behouden van het ‘taalaroma’ van het origineel, dat iets wegheeft van de aanstelleritis die ook de vroege gedichten van Louis Couperus aankleeft. Wel voeg ik er voorzichtigheidshalve aan toe dat de puristische elementen in Kavafis' latere poëzie dit ietwat aanstellerige niet hebben. In De kat geeft Kavafis zich over aan een vorm van precieusheid die vrij algemeen was bij de ‘decadenten’ van die periode in heel Europa. De kat lijkt me als gedicht niet slechter dan veel wat Kavafis later heeft verworpen, eerder beter, omdat het onverbloemd uiting geeft aan een mentaliteit, waarvoor hij later altijd zal uitkomen, zijn ‘naturel aristocratique’.
Ik heb niet geprobeerd het rijm van het origineel te volgen. Het is van de oninteressantste soort. Ik verving het door andere poëtische middelen.
Tot slot: een aardige tijdpassering is het om te gissen wat er in de ontbrekende regels van de eerste strofe zou hebben kunnen staan. Voor interessante conjecturen houd ik me graag aanbevolen.
■