Voorheen de koloniën
Wat zou de mensen bezielen dat ze zo graag vooroorlogse reisboeken over de koloniën kopen? Niet dat ik iets tegen die boeken heb - ze zijn uiterst leerzaam - maar er is toch iets vreemds aan de hand. Boeken over het moderne Indonesië, het moderne China, het moderne India kun je aan de straatstenen nauwelijks kwijt. Maar boeken over Shanghai in 1938, reisgidsen voor New Delhi in 1928 en reisverslagen over Batavia in 1918 worden overal ter wereld herdrukt én verkocht. Indonesië, India en China zijn ook nu weer reisdoelen die favoriet zijn, en wie deze zomer afreist, kan behalve de koloniale nostalgia ook een aantal moderne werken bij wijze van huiswerk raadplegen. Wie denkt dat hij zulke boeken wel in de desbetreffende landen zelf kopen kan, vergist zich.
Wie op reis gaat, hoort een goed geschiedenisboek bij zich te hebben. Bij de boekhandel De Verre Volken (gevestigd in het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden, Steenstraat 1, tel. 071-13 26 41) kocht ik A History of Modern Indonesia (Macmillan, f33,60) dat mij zeer bevalt. De auteur is M.C. Ricklefs, hoogleraar aan de Monash University in Australië, het land waaruit zoveel adequaat wetenschappelijk werk over Indonesië komt. De prijs van dit werk (330 blz.) bevalt me bovendien ook, wat van vele andere paperbacks niet gezegd kan worden.
Oxford University Press brengt vanuit Singapore een serie boeken over Azië op de markt die je beter in Europa dan in Azië zelf kopen kunt, want daar zijn ze helemaal onbetaalbaar. Over de stad Yogyakarta schreef Michael Smithies een boekje dat Yogyakarta, cultural heart of Indonesia (f28, -) heet. Bondig en kundig geeft het behalve een stadsbeschrijving een introductie tot een aantal culturele begrippen als wayang kulit, wayang golek, wayang topeng en tot kennis van de grote tempelcomplexen als de Borobudur, de Prambanan en anderen. Michael Smithies heeft voor zijn boekje, schrijft hij, veel te danken gehad aan Jacques Dumarçay die dan ook The Temples of Java (Oxford University Press, f28, -) schreef. Het boekje behandelt alle hindoeïstische en Boeddhistische monumenten in Midden- en Oost-Java uit de periode tussen de zevende en vijftiende eeuw. Dat wil dus zeggen: vrijwel alles dat van belang is. Een uitstekende handleiding en mooi klein van formaat. Datzelfde geldt van een ander boekje van Dumarçay dat Borobudur heet, van dezelfde uitgever is en f32,50 kost. Ook bij de Oxford University Press verscheen over Javanese Wayang Kulit een boekje van Edward C. van Ness en Shita Prawirohardjo (f37,50) en over Javanese Gamalan een boekje in hetzelfde handzame formaat van Jennifer Lindsay (f28, -). In de ramsj vindt men hier en daar van Peter Buurman zijn bock over Wajang Golek (Sijthof) dat de moeite waard is.
Wie echt gefascineerd raakt door de wajang en met name door de ‘performer’ van de wayang, de dalang, heeft nu een alleraardigst en toegankelijke studie over de dalang tot zijn beschikking. Victoria M. Clara van Groenendael schreef in 1985 (Foris Publications, Dordrecht) f30, -) The dalang behind the Wayang, een levendig verslag van een onderzoek naar de rol van de dalang in de Indonesisch-Javaanse geschiedenis. Met name concentreerde ze zich op Surakarta en Yogyakarta. De studie van mevrouw Groenendael maakt deel uit van een serie publikaties van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde en van datzelfde Instituut komt ook ook in de reeks Indonesische Herdrukken het grote, indrukwekkende boek van J. Kats: De Wajang poerwa, een vorm van Javaans toneel, ingeleid door J.J. Ras en H.A. Poeze. (Foris Publications, Dordrecht, f 18, -). Kats maakte in 1923 een boek dat bestemd was voor het niet-vakkundige, maar wel geïnteresseerde publiek, en het werd een standaardwerk vanwege ‘de kwaliteit van zijn descriptie die tot op heden niet werd verbeterd’ (Ras). Het boek is, vanzelfsprekend gezien de thema's van de wajang, een gedetailleerde beschrijving van de Javaanse mythische verhalen. De illustraties zijn ouderwets prachtig, ten dele in kleurdruk.
Over Bali, de dansen, de tempels, de mensen en de natuur is meer bloemzoete romantische onzin geschreven dan over welk eiland ook. Zo gauw als het woord paradijs in een beschrijving van Bali voorkomt, ben ik geneigd het boek walgend terzijde te leggen, terwijl ook eiland van de duizend tempels mij al te bekend in de oren klinkt. Maar Bali, poort naar de tuin der goden is ondanks de naar parfum riekende titel toch een adequaat boek over de Balinese cultuur. Het is van de hand van Rudolf Mrazek en Bedrich Forman. Er is een Engelse editie, maar ook een Nederlandse vertaling van de uitgeverij Sijthoff die helaas ook wel in de ramsj wordt aangetroffen. Onverdiend. Juist gezien de hoeveelheid clichés die er over Bali de ronde doen, is het aan te bevelen op een onorthodoxe manier met Bali kennis te maken door een roman te lezen van een Balinese moderne schrijver. Putu Widjaja (1944) schreef in 1973 Telegram (Manus Amici, f19,50), een wonderlijk boek over een man die in Jakarta woont en naar Bali wordt teruggeroepen. Per telegram. ‘Ik drink een glas bier voordat ik het telegram kan openen. Dat is tot een gewoonte geworden nu ik zo vaak post krijg met een rampzalige inhoud.’ Het telegram kan maar één boodschap bevatten: moeder gaat dood. ‘Als moeder komt te overlijden zal er inderdaad veel veranderen. Ik zal onmiddellijk het hoofd van een grote familie worden, en ik zal de zorg krijgen over een aantal hectaren land en over drie oude huizen die eerder de naam muizenschuren verdienen. Drie grootouders die op sterven liggen. Een broer die niet goed wijs is. Adatverplichtingen binnen de familie. Verplichtingen bij het verzorgen van de ngaben-plechtigheden voor de stoffelijke resten van familieleden die nog niet gecremeerd zijn. Alles bij elkaar is dat iets afschuwelijks: al die verplichtingen moeten worden
nagekomen. En het is duidelijk dat ik geen gelegenheid meer zal hebben te doen waar ik zelf zin in heb als ik inderdaad al die verplichtingen aanvaard. Het staat gelijk aan moord.’ Aldus het begin van een week waarin de ‘ik’ heen en weer geslingerd wordt tussen velerlei sentimenten. Vervreemd van Bali, alles ziend in het licht van de absurditeit, moet hij zijn beslissing nemen midden in het grotestadsleven van Jakarta, dat ons zo verwerpelijk toeschijnt vergeleken bij de rust van Bali. Maar de auteur denkt daar héél anders over.
En om ook op een onorthodoxe manier te eindigen: wie naar Ambon reist, verzuime niet om van Victor Gilbertsz (Moesson, f35, -) zijn allercharmantste boek Ambon, daar hebben wij gewoond mee te nemen voor onderweg. Onrancuneuze, frisse, geestige jeugdherinneringen uit een Ambon dat niet meer bestaat. Een zeldzaam boek wat betreft sfeertekening en details: ouderwets van onderwerp, maar levendig van taal (de bestudeerder van het vooroorlogse Indische petjoh kan zijn hart er aan ophalen) en met iets verrassends onkoloniaals in denken en schrijven.
TESSEL POLMANN