Nadrukkelijke traagheid
De geur van de durian door Peter Andriesse Uitgever: Bert Bakker, 239 p., f28,90
Koos Hageraats
Deze nieuwe roman van Peter Andriesse speelt in Indonesië. Erik Hansen en zijn vrouw Myra brengen daar hun vakantie door, maar wat hun enige ontspanning had moeten brengen loopt uit op een drama: bij de beklimming van de vulkaan Merapi verdwijnt Myra spoorloos.
Het huwelijk van Erik en Myra stelt niet veel meer voor. Voortdurend irriteren ze elkaar, wat nog versterkt wordt door de klamme hitte. Bovendien heeft Erik meer aandacht voor het Indonesische meisje Yati dan voor zijn eigen vrouw. Yati symboliseert in haar volmaakte schoonheid het Indonesië zoals Erik zich dat herinnert uit zijn jeugd; ze is dan ook onbereikbaar voor hem, zoals ook zijn pogingen om de beelden van vroeger terug te halen tot mislukken gedoemd zijn. De werkelijkheid van vervallen huizen, afgebladderde verf en vermolmde bruggetjes is sterker dan welke herinnering ook.
Myra heeft echter niet in de gaten dat dit het eigenlijke probleem is van Erik, een probleem dat hij afreageert op haar. Hij snauwt haar af, slaat haar, verwaarloost haar, en zij zoekt voortdurend de oorzaken van de problemen bij zichzelf. Ze zoekt troost door zich stiekem vol te eten en zich onmiddellijk leeg te kotsen.
En daar ligt wat mij betreft een van de grootste manco's van de roman: dat voortdurende. Alles wordt zo uitgebreid beschreven! Het culinaire geklungel van Myra, de eindeloze sleepgang van hun ruzies, de ellenlange zoektochten naar een geschikt hotel, het geleuter over de smaak van de durian (een vrucht die erotische opwinding zou veroorzaken; niks van gemerkt hoor, niet bij Erik en net zo min bij Myra).
Door die nadrukkelijke traagheid ziet men de manier waarop Myra zal verdwijnen al ruimschoots van tevoren aankomen: uitgebreid wordt immers loegelicht wat de naam van de vulkaan Merapi betekent: ‘merah is rood en api betekent vuur.’ En merah klinkt bijna hetzelfde als Myra, vandaar.
Daar komt nog eens bij dat het slot van de roman triest bedoeld is maar vooral op de lachspieren werkt: Erik kan ineens niet meer praten. Zomaar ineens. Hij pakt een stuk papier en schrijft: ‘Ik kan niet meer praten.’ Technisch gesproken is zo'n slot wel verantwoord omdat het samenhangt met een eerder in de roman uitgezette lijn, namelijk dat existentiële problemen volgens Erik eigenlijk alleen maar taalproblemen zijn (en hij heeft nu, na de verdwijning van Myra, blijkbaar een existentieel probleem terwijl zijn advocaat dat reduceert tot een juridisch probleem), maar juist dat plotselinge niet meer kunnen praten staat op geen enkele manier in verhouding tot de traagheid van de rest van de roman. Deze wanverhouding had Andriesse kunnen vermijden door zijn roman met pakweg honderd pagina's in te korten.
■