Het vitale oeuvre van een ouderwets kunstenaar
Rik Wouters, een blijmoedig schilder die te vroeg overleed
Rik Wouters door Roger Avermaete Uitgever: Jacques Antoine, Brussel, f167,75
Charlotte Mutsaers
Het is verwarrend dat door het overwegend jeugdige ‘top’-kunstaanbod soms de suggestie wordt gewekt dat vernieuwers voornamelijk te vinden zijn onder jeugdige kunstenaars. De gedachtengang hierbij is dat een jong iemand nu eenmaal als vanzelf leeft met zoals dat wordt genoemd ‘de vinger aan de pols van zijn tijd’ (welke vinger? wat voor pols?). Vernieuwend wordt nogal eens verward met nieuw, want dat komt goed van pas. Sinds de kunst meer en meer een warenkarakter heeft gekregen en zelfs een duidelijk beleggingskarakter, is er immers een schreeuwende behoefte aan steeds wat nieuws. Door al het nieuwe nu ook maar meteen vernieuwend te noemen, drijft de kunsthandel niet alleen zijn eigen aandelen op, maar verschaft zich naast een kunstminnend ook nog een progressief aanzien en dat is nooit weg.
Toch zag je, toen schilders en beeldhouwers in spe op de kunstacademies nog ‘academisch’ werden opgeleid, veelvuldig het type kunstenaar dat zich juist pas in een latere fase vernieuwend ontwikkelde. Picasso, Bonnard, Beckmann, Kandinsky - en die lijst is eindeloos uit te breiden - ontlenen hun reputatie niet in de eerste plaats aan hun jeugdwerk. Natuurlijk was voor kenners hun talent van meet af zonneklaar, dwars door hun min of meer traditionele aanpak heen, maar hun werkelijk vernieuwende kracht viel toch samen met hun groei of zo men wil: rijping. ‘Inhoudelijkheid’ werd niet bedacht maar verworven.
Tot dit, nú ouderwetse, type kunstenaar behoort de Belgische schilder/beeldhouwer Rik Wouters (1882-1916). Aan zijn schitterende en ontroerende werk kun je tragisch genoeg zien dat ons door zijn vroegtijdige dood een nóg veel grootser oeuvre onthouden is gebleven.
Het is verheugend dat er na jaren eindelijk weer een boek over hem in de handel is. Bij nadere beschouwing blijkt dit boek, Rik Wouters overigens een exacte, zij het flink verkleinde kopie te zijn van een boek dat al in 1962 bij de inmiddels opgeheven uitgeverij Arcade verscheen. Het betreft hier dus eigenlijk een herdruk die als eerste druk wordt gepresenteerd. Niettemin is het boek een goudmijn voor elke Rik Wouters-liefhebber. Behalve vijftig reprodukties in kleur en heel veel afbeeldingen van beelden en tekeningen, bevat het boek een uitstekende documentatie. Voor zijn biografische gegevens baseerde Avermaete zich voornamelijk op het boek van Nel Wouters, de vrouw van de kunstenaar. Dit boek, Het leven van Rik Wouters doorheen zijn werk (1944) is een van de mooiste getuigenissen van dit korte, vruchtbare leven. Omdat zij al in 1905 met elkaar waren getrouwd - Rik was toen drieëntwintig - heeft zij zijn kunstenaarschap vanaf het begin op de voet kunnen volgen. Bovendien is zij nagenoeg zijn enige model geweest op enkele uitzonderingen na, waaronder Ensor en Tytgat. Rik Wouters moet beschikt hebben over een adembenemende vitaliteit. Men staat er echt versteld van hoeveel hij gemaakt heeft in slechts tien jaar waarin ook nog de oorlog valt.
De Rode Gordijnen (1913) Dame in 't rood met amberen halssnoer (1912)
Zelfportret van Rik Wouters uit 1916 Rik Wouters met zijn vrouw Nel in 1907
Het min of meer ‘ouderwetse’ van zijn kunstenaarschap zit hem niet alleen in zijn grote liefde voor de natuur en het leven, maar ook in de ernstige houding ten aanzien van de ambachtelijke kant van zijn vak. Ondanks schrijnende armoede gaat al zijn geld op aan de allerbeste materialen. En hoewel hij volgens Nel behept was met een ‘oneindige walg voor al die naaktheden die men te zien kreeg in de kunstsalons’, durfde hij niettemin jarenlang geen geklede figuren te maken. Hij vond dat hij eerst de vorm moest leren kennen ‘waarop hij de architectuur der draperieën’ zou bouwen. Bovendien stelde hij aan zijn werk de zware eis dat het, omdat het nu eenmaal voortkwam uit een diepe ontroering voor het leven, die emotie ook uitstraalde. Zelden bedacht hij van tevoren wat hij ging schilderen. Ook stelde hij nooit iets op, maar wachtte eenvoudig tot zijn oog door iets werd getroffen. Zo kon het gebeuren dat zijn vrouw haar boodschappen nog niet op tafel had uitgespreid of hij stond er al naast met zijn ezel. Tijd om te lezen was er nauwelijks, omdat hij in de verloren uurtjes altijd tekende. Alleen Gezelle kwam vaak uit de boekenkast. Eén blad van deze ‘heerlijke’ dichter gaf hem evenveel genot als een uur schilderen. Die voorkeur voor Gezelle laat zich goed begrijpen, omdat deze werkte vanuit een zelfde, ik zou haast zeggen Belgische adoratie van het leven die hier in het Noorden zo vaak voor oppervlakkig wordt versleten.
Behalve voor Rodin en Ensor had hij een grote bewondering voor Cézanne. Over Cézanne schrijft hij in een brief: ‘Deze is de peter van nagenoeg alle stillevens, portretten, landschappen en onderwerpen. Ik verzeker je dat ik de indruk heb dat er niemand méér werkt volgens de sensaties die het leven hem biedt.’ Toch heeft zijn werk niet veel Cézanne-achtigs, ook al laat hij eveneens gedeelten van het doek onbeschilderd om die heel bijzondere licht- en kleurweerkaatsingen te krijgen. Sommige schilderijen lijken wel te vibreren van het licht. Ensor waardeert hij niet alleen om zijn buitengewoon fijnzinnige kleurgebruik, maar ook om zijn grote geest. Naast hem voelt hij zich wel eens ontmoedigd door zijn eigen eenvoud en hij is buiten proporties trots als hij Ensors buste mag maken. Amusant is het bordeelbezoek met Ensor, waarvan hij verslag doet aan zijn grote vriend Simon Lévy: ‘'s Avonds hebben we gebanketteerd en we zijn zelfs naar het b... geweest waar ik veel lol heb gehad met Ensor met zijn voddenstok en zijn ouden macfarlane, gezeten tussen twee naakte vrouwen. Er waren er magere en dikke. Ensor, zeer vies van die twee apinnen waarvan de eene rood was, bleef zeer kalm, de handen op de kruk van zijn parapluie, zoals de oude boeren.’
Het is ongemeen wreed van het lot geweest om juist iemand die zo aan het leven hing te treffen met een monsterachtige ziekte. Toen het echtpaar Wouters na de val van Antwerpen in 1914 ten slotte in Amsterdam was beland (Kostverlorenkade), liet Rik die al jaren lang hoofdpijn leed, zich onderzoeken. Diagnose: kanker van de kaakholte. Toch bleef hij nog lange tijd zijn blijmoedigheid behouden. Met een grenzeloos en haast naïef vertrouwen in de medische wetenschap onderging hij de ene verwoestende ‘heelkundige bewerking’ na de andere, waarbij hij soms flauwviel van de pijn. Tussen al die operaties door probeerde hij als een bezetene te werken, maar dat ging steeds moeilijker. Zijn gezicht werd meer en meer verminkt. Uit deze tijd stamt het aangrijpende schilderij Zelfportret met de oogband. Met lyrische vervoering heeft hij daarop zijn eigen ondergang geschilderd. Je ziet hem zitten in zijn lichtgroene pyjama met een kaal hoofd zoals een ter dood veroordeelde en een zwarte lap voor zijn oog. De kleuren zijn gedempter, maar toch vlamt op de achtergrond nog een knalrode doek op. Ook maakte hij van zijn rampzalige hoofd nog een tekening in inkt. Vlak voor zijn dood wordt al zijn vooroorlogse werk tentoongesteld in het Stedelijk Museum, maar daar kan hij al haast niet meer van genieten. Als hij op één avond al zijn werk signeert, weet Nel dat het bijna is afgelopen. Ze brengt hem elke dag een bos witte rozen in het ziekenhuis. Wanneer zijn verpleegster fluistert: ‘Kijk meneer Wouters, hoe snoezig deze rozen!’ antwoordt hij: ‘Nee, zuster, ze zijn niet snoezig, ze zijn schoon, schoon zoals het leven. Groots is het, maar men moet klaar zien. Nu zie ik klaar.’ In de nacht van 11 juli 1916 sterft hij. Jan van Nijlen schreef een sonnet op zijn doodsbed:
Daar ligt die hand, die 't leven heeft geloofd,
Als een spontaan gedicht van licht, die kalme,
Ontvleeschde hand - en dat gemarteld hoofd!
■