Zelf werkte hij nog altijd in het postkantoor, alles was er bij het oude gebleven. Hoeveel nine to five-jobs ik voor 1970 gehad heb, weet ik niet eens meer. Bediende, klusjesman, klerk, barman, áltijd werd ik slecht betaald. Soms moest ik twaalf uur per dag werken. Ik was al dronken voor ik naar mijn werk ging. De drank hielp mij vergeten welk een miserabel bestaan ik had.’
We rijden naar East Hollywood, waar Charles Bukowski vroeger aan Carlton Way en Delongpre Street, goedkope huurkamers betrokken heeft. Hij weet nog de dealer te wonen die hem slechte cocaïne verkocht. ‘Af en toe nam ik drugs, verslaafd ben ik nooit geweest.’ Hij wil terug naar zijn vroegere stamkroeg Shaky's: ‘Ik danste er op de tafels, zong liederen en de chicano's applaudisseerden want ze dachten dat ik een betaald performer was.’ Vandaag houdt hij het rustig met een liter Budweiser-bier, waarin hij zout doet omdat het anders geen smaak zou hebben.
‘Dat heb ik hier leren drinken. In deze buurt heb ik alles geleerd en meegemaakt waarover ik schrijf. Heel goor was het hier. Je hoorde het breken van glas en wanneer je vlug genoeg keek kon je nog juist iemand door een raam zien vliegen. Wanneer plots politie-auto's met sirenes en zwaailichten in de straat verschenen kon je er donder op zeggen dat er weer iemand was koud gemaakt. Het krioelde hier ook van de hoeren, stuk voor stuk van die goedkope scheuren waar je gegarandeerd een venerische ziekte aan overhield. Ze pikten je op en ze brachten je naar een zogenaamd timehotel. Het kwam er op aan om zo vlug mogelijk klaar te komen want die kamers werden per minuut verhuurd; de berekening gebeurde met een prikklok. Je tikte in, snelde de trap op, maakte vlug je nummertje, rende de trap af, je tikte uit en je betaalde. Het zou goed zijn voor een comedy, als het niet zo tragisch was. Dat was het leven hier, tragisch.’
Terug in huize Bukowski. De avond valt snel over Los Angeles. In een Mexicaans restaurant aan de haven hebben we het diner gebruikt; Bukowski is een en al vriendelijkheid en voorkomendheid geweest. Maar totaal onverwacht begint hij nu zijn klassieke rol van homme terrible te spelen. ‘The interview is on y neck, isn't it? It has me by the balls, maar maak je maar geen illusies: het gaat niet door.’
Misschien...
‘Doe toch geen moeite. Ik veranderde gewoon van mening. Sorry. Waarom zeg ik nu godverdomme sorry? Jij hebt om deze shit gevraagd, niet ik.’
Hij drinkt drie glazen wijn na elkaar.
‘Waarom doe ik zo iets doms als dit? Puur tijdverlies is het. Ik ben een schrijver en het enige wat een schrijver moet doen, is schrijven. En dat doe je met je vingers op de schrijfmachine, niet met je mond. Wat wij hier doen is bullshit. Ik heb niets te zeggen.’
Wijn, twee glazen.
Waarom bent u begonnen naar de paarderennen te gaan?
‘Ik was net uit het ziekenhuis ontslagen. Bijna dood ben ik geweest. Het bloed vloeide uit mijn mond en mijn kont, ik kreeg infuzen van bloed en glucose toegediend. Maar na een tijdje konden de dokters geen aders meer vinden en ik kon ook de rekening niet meer betalen en ik moest gaan. De dokter zei tegen mij: “Als je nog ooit één glas alcohol aanraakt, ga je dood.” Ik nam de bus, ging bij Shaky's binnen en bestelde onmiddellijk een biertje. Er gebeurde niets maar ik was er toch niet helemaal gerust op en toen ik thuis was zei ik tegen mijn meisje: “Baby, wat moet ik toch beginnen? Als ik niet meer kan drinken, word ik stapelmesjogge.” Ze antwoordde: “Er zijn toch paarden.” Ik zei: “Wat is dat, paarden?” Waarop zij zei: “Zij rennen rond in een circuit, zij rennen en jij wed erop.” Ik heb haar gezegd dat ik nog nooit zo iets vreselijk doms had horen vertellen, maar de volgende dag ben ik toch maar een kijkje gaan nemen. Ik ben blijven gaan. Nu drink ik én ik wed op de paardenrennen, elke dag.’
Behalve vandaag
‘Is dit het einde van het interview?’
Zullen we het na de paarden over vrouwen hebben?
‘Funny! Straks ga ik je nog aardig vinden. Maar hell, wat moet ik over vrouwen weten?’
U schreef er een boek over: Woman.
‘Ik beken. So? Ik heb ook veel vrouwen gekend.’
Woman geeft de indruk dat voor u een vrouw niet meer is dan een kut en een paar tieten.
‘Come on, man... Ik beschrijf toch ook hoe ik in bed zat te huilen omdat ik door twee vrouwen was uitgenodigd om Thanksgiving Day te vieren, en ik niet kon kiezen omdat ik niet wilde kiezen: ik hield van bieden. En de relaties die ik heb gehad waren echt wel meer dan in een bed duiken, neuken, en vertrekken. Dat heb ik ook gedaan, ja, dat is wel zo, maar achteraf heb ik mij er altijd schuldig over gevoeld. Met menselijke gevoelens mag je niet morrelen en spelen; als je dat toch doet, ben je idioot bezig. Ik ben nog nooit naar bed geweest met een vrouw waar ik niet een beetje sympathie voor had. Het type jongen voor wie het enige belangrijke is neuken, paren, aftrekken, kotsen, slapen - misschien zou ik zo wel willen zijn, het lijkt mij romantisch - maar zo ben ik niet. Misschien is het toch maar beter om niet te tornen aan mijn imago, het doet mijn boeken verkopen.’
De openingszin van Woman ‘Ik was vijftig jaar oud en in geen vier jaar met een vrouw naar bed geweest.’
‘Autobiografisch. Ik was het niet beu om met vrouwen naar bed te gaan, maar ik was het beu om ermee bezig te zijn een vrouw op te scharrelen, het rondlopen, het kijken, het slechte gevoel wanneer je er geen vindt, ik kapte ermee. Vier jaar heeft mijn seksuele onthouding geduurd. Het was niet moeilijk. Ik werkte twaalf uur per nacht in een postkantoor en daarbuiten probeerde ik te schrijven; om te neuken was er geen energie meer over.
Ik was drieëntwintig jaar toen ik voor het eerst met een vrouw naar bed ging. Het was een hoer van 289 pond. Ik hees mij bovenop dat kolossale lijf en begon te pompen. Het bed wipte op en neer, het kraakte, de poten braken. Dat was mijn eerste thing. Triestig. Het ergste was: ik kon niet meteen mijn portefeuille vinden, ik beschuldigde haar van diefstal, joeg haar de trap af, helemaal tot beneden, gaf haar een trap... Het arme mens. Toen ze weg was vond ik de portefeuille. Maar ik was in paniek, ik was al zo vaak gerold. Bestolen worden is nooit leuk, maar het is een ramp als je een arme werkman bent met drie dollar spaargeld.’
Henry Chinasky in Kind onder kannibalen heeft erg te lijden van zijn vader.
‘Zijn vader is mijn vader. Mijn vader was een sadist, die niets liever deed dan mensen te slaan. Ik was altijd de kleinste in de buurt en hij sloeg mij. Hij nam de scheerriem, vouwde die dubbel en liet het leer op mij neerkomen, opnieuw en opnieuw en opnieuw... Ik kon niets doen, hij was groter en sterker dan ik. Het meest futiele en banale voorval was goed voor de scheerriem.’
In Hot Water Music staat deze zin: ‘Mijn vaders begrafenis was een koude hamburger.’ Wie zoiets schrijft moet zijn vader haten.
‘Mijn vader was wreed, een geldwolf, een leugenaar, een lafaard, een onmens, maar ik haatte hem niet. Dat is mijn probleem: ik kan niet haten.’
Huilde u toen uw vader stierf?
‘Huilen? Ik huil nooit, baby.’
Nooit?
‘Ach, natuurlijk huil ik wel eens, maar bij zijn dood heb ik geen traan gelaten. Niet dat ik plezier in zijn dood had, zo was het ook niet, maar na zijn sterven werd ik een ander mens. Ik voelde mij veel beter, ik lachte veel meer, ik was gelukkiger. Het was alsof ik bevrijd was. In een van mijn gedichten heb ik geschreven: “Een vader is je meester, zelfs als hij weg is.” Het hoerenjong... Hij is al in de hel, ik moet er nog naartoe. Ik zal hem dus opnieuw vinden en hem weer slaan.’
U bent in Andernach geboren.
‘Ja, Mijn vader was daar met het Amerikaanse bezettingsleger, hij ontmoette haar, een frêle Fraulein, en zij werden verliefd. Zo gaan die dingen toch. Ik weet niet zo zeker of het liefde was. Mijn vader stond in voor de ravitaillering en hij sloeg voedsel achterover dat hij naar dat kleine, mooie meisje bracht... Mijn Onkel Heinrich heeft mij dat allemaal verteld toen ik met Linda in Europa was. Hij was al negentig jaar, maar toen hij mij zag kwam hij als een jonge man, de rug recht, de trap afgestormd: “Henry! Henry!” Ik heet Hank, maar ja...
Het was allemaal pijnlijk gênant. Hij wees naar de trap en zei: “Henry, over die trap bracht jouw vader ons steaks. Jouw vader was een goed mens, een groots man.” En Onkel Heinrich vertelde hoe de Amerikaanse soldaten zich als beesten gedroegen. Ze aten niet, maar ze vraten, en rondom stonden Duitsers met hongerbuiken die bedelden om de afgekloven botten. Ze kregen ze niet: de Amerikaanse soldaten gooiden ze in het vuur en lachten. Maar mijn vader, nee die was zo niet, hij bracht malse steaks. Welk een mooie moraal toch? “Bespring mijn dochter maar, meneer, maar geef mij een steak.” (lacht) Ik, Hank Bukowski, ben het gebroed van een steak!’
Wijn, een nieuwe fles.
‘New York, New Orleans, San Fransisco, Atlanta... Ik had
Met menselijke gevoelens mag je niet morrelen en spelen; als je dat toch doet, ben je idioot bezig. Ik ben nog nooit naar bed geweest, met een vrouw waar ik niet een beetje sympathie voor had.
geen job, ik was een zwerver, en soms was het alsof mijn verstand weg was, echt de klere, man. Ik kwam ook terecht in heel vreemde situaties. Ik zal nooit vergeten dat ik belandde in Atlanta met 1 dollar 75 cents op zak. Zelfs een luizige hotelkamer was mij te duur. Ik vond een krot van planken en teerpapier. De huur was 80 cents per week. Er was geen behang, alleen maar krantenpapier, en ook op de vloer waren er kranten. Aan de snijkant van een krant is er altijd een strook wit. Ik scheurde ze er af, nam mijn pen en begon te schrijven. De allereerste zin was: “Here I am, Hank Bukowski. Ik wil schrijver worden.” Nu ik eraan terugdenk: er is moed voor nodig om zoiets op te schrijven als je van de honger crepeert en bijna doodgaat.
In de hoek van de keet stond een klein kolenkacheltje. Het was winter, bar koud, maar ik had geen geld om kolen te kopen. Meer dan een week heb ik zitten kleumen. Toen ik het niet meer kon houden ging ik naar de hospita om wat kolen vragen. Weet je wat ze zei? “Fuck you, body, jij betaalt hier goddamned 75 cents huur per week en dan wil je ook nog dat ik je kolen leen!” Ik ging terug en ik zei tegen mezelf: “Jij wil dus schrijver worden, hé maatje, nou...” Ik ging mijn hok binnen, staarde naar de draad in het plafond, een peer was er al lang niet meer. Ik dacht: hou je vingers aan die draad. Doe het man! Maar ik wachtte tot het ochtend werd, nam mijn pen en schreef woorden. Woorden, woorden, woorden! Ik was gedoemd om schrijver te worden, maar ik was niets, alleen maar een armoedige klerelijer in een godverdommes stronthok. Holy Shit! Hoe ben ik daar ooit uitgeraakt? Ja, ik nam de trein naar het westen en zie mij hier nu zitten: jij komt mij vragen wat ik denk, want ik ben een beroemd auteur. Praise the Holy Shit! Het is het enige wat telt: woorden neerleggen op een blad papier.’
Een schrijver leidt een solitair bestaan.
‘Het alleen zijn, bedoel je? Ik hou ervan om alleen te zijn. Ik wil als een kluizenaar leven, het is prachtig. Het beste wat in de wereld bestaat is om weg te komen van andere mensen. Dan is er geen pijn meer, geen gevecht. Maar vergeet de mythe van de lijdende auteur, het is een illusie. Aan het schrijven komt geen pijn te pas.’
Maar zou u nog terug willen naar uw vroegere manier van leven: kleine, luizige kamers, honger.