De strijd tegen het gegrom en gekwijl bij volle maan
De Amerikaanse censuurprocessen rondpornografisch geachte literatuur
The end of obscenity door Charles Rembar Uitgever: Harper & Row, 528 p., f32,85
Ed Schilders
Although written many years ago, Lady Chatterley's Lover has just been reissued by Grove Press, and this fictional account of the day-by-day life of an English gamekeeper is still of considerable interest to outdoor-minded readers, as it contains many passages on pheasant raising, the apprehending of poachers, ways to control vermin, and other chores and duties of the professional gamekeeper. Unfortunately one is obliged to wade through many pages of extraneous material in order to discover and savor these sidelights on the management of a Midlands shooting estate, and in this reviewer's opinion this book cannot take the place of J.R. Miller's Practical Gamekeeping.
Recensie over Lady Chatterley's Lover
Obscene and filthy passages are to be found on the following pages in the hard-cover edition: 4, 5, 6, 7, 16, 18, 20, 24, 25, 28, 32, 36, 39, 40, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 52, 53, 54, 56, 58, 59, 60, 62, 73, 80, 85, 87, 89, 92, 97, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 107, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 120, 121, 122, 123, 124, 126, 127, 134, 135, 139, 140, 141, 142, 144, 145, 146, 156, 159, 160, 171, 172, 175, 188, 190, 193, 202, 203, 207, 215, 216, 217, 220, 225, 229, 230, 231, 232, 233, 234, 235, 236, 237, 238, 239, 246, 247, 248, 249, 250, 256, 257, 258, 259, 272, 273, 274, 282, 283, 288, 289, 290, 291 and 292.
‘Bewijsstuk’ in het proces tegen Tropic of Cancer
Henry Miller en D.H. Lawrence
elliott banfield
Als ik het goed begrepen heb is hun ziel als een inktlap vol gemorste letters. Hun zonde heet waarschijnlijk woordonanie. Ze vallen in slaap met Fanny Hill, gebruiken Lady Chatterly als kruik en bladeren met natte vingers in Josefine Mutzenbacher.
Lezers van erotica. Moeten we hun tegenstanders geloven, dan lijkt het alsof ze 's nachts door de straten zwerven - vooral bij volle maan - terwijl ze citaten grommen en letters kwijlen, op zoek naar onschuld die ze kunnen corrumperen.
Erotische boeken hebben een slechte invloed. Ik zal dat niet ontkennen. Ik zou er alleen aan toevoegen: als de lezer dat wil. In dat opzicht verschilt een erotisch boek niet van enig ander soort literatuur. De geschiedenis van de censuur is daarom slechts in schijn een geschiedenis van het schrijven. Het is de geschiedenis van de boosaardige, wantrouwige lezer. Van de bange lezer ook. Een van de meest perfecte samenvattingen van die angst is de aanklacht tegen Henry Millers Tropic of Cancer, zoals gepresenteerd voor de rechter in Brooklyn 1962. Niet alleen het verderfelijke karakter van de tekst wordt daarin toornig verwoord maar ook de bewust in- en in- slechte doelstellingen van schrijver en uitgever. Tropic of Cancer, vonden de aanklagers, was een samenzwering: ‘Het was de opzet van de genoemde samenzwering dat het genoemde boek en drukwerk zou worden voorbereid en geschreven door de beschuldigde Henry Miller (...) dat de beschuldigden Grove Press en Barney Rosset het genoemde boek en drukwerk zouden drukken, publiceren en promoten (... en dat Miller) taferelen en daden zou verbeelden en weergeven waarin de geslachtsorganen van zowel mannen als vrouwen zouden worden getekend en beschreven en wel op een wijze die een gedegenereerde en geperverteerde seksualiteit oproept en welke van zodanige pornografische aard zouden zijn dat ze tot wellustige gedachten en verlangens aanzetten.’
Ik heb altijd nogal somber gedacht en geschreven over censuur. Nu ik het boek gelezen heb waaruit dit citaat afkomstig is, Charles Rembars The End of Obscenity, denk ik daar heel anders over. Wat leuk dat er eroscensuur was. Rembars boek is het enige boek over literaire censuur dat ik ken waarin de feiten nu eens niet een overheersend gevoel van getob en pessimisme veroorzaken.
Dat komt niet omdat het een happy end heeft waarin het Amerikaanse Supreme Court beslist dat ook obscenica onder de bescherming van vrijheid van meningsuiting en drukpers vallen, maar omdat Rembar de tegenstanders van verdorven en bedervende literatuur volkomen serieus neemt. Dat laatste, viel me tijdens het lezen op, heb ik zelf nooit gekund.
Rembar moest wel. Hij was de advocaat van de duivel, in 1959 in dienst van Grove Press om Lady Chatterley's Lover en Tropic of Cancer te verdedigen, en een paar jaar later de redder van Fanny Hill voor G.P. Putman's Sons. Hij werd, mogen we zeggen, ten slotte ook de (voorlopige) redder van de literaire vrijheid in de Verenigde Staten. De geschiedenis van die processen verscheen voor het eerst in 1968, overvloedig voorzien van de letterlijke rechtbankverslagen, en is nu herdrukt.
Het geduld waarmee Rembar met de voorstanders van censuur in de juridische slag gaat, de inventiviteit waarmee hij het censuurprobleem benadert en uiteindelijk naar zijn hand zet, zijn bewonderenswaardig. Altijd heb ik gedacht dat de mensen die het meest van boeken houden de beste verdedigers van het boek zijn (in juridische zin). Dat blijkt niet waar. Rembar maakt duidelijk dat het de literaire censuur is die hem boeide, niet de literatuur op zichzelf. Nog aardiger is het om tussen de regels door te kunnen lezen dat Rembar de gerenommeerde critici die hij als verdedigers van de boeken oproept (Alfred Kazin, Eric Bentley, Louis Untermeyer) respecteert om hun kennis en inzicht maar ook duidelijk moet instrueren opdat hun enthousiasme en respect niet ten nadele van de boeken gaan werken, Rembar rolt dus niet uit de bank van het lachen als hij met een samenzwering geconfronteerd wordt waarbij de een, Henry Miller, in de jaren dertig in Parijs woonde, en de ander, Barney Rosset, de uitgever, als twaalfjarige in Chicago op school zat. Hij sniert niet, hij beticht de aanklagers niet van domheid, hij voelt zich niet superieur. Hij neemt het serieus. En hij wint.
| |
Jeuk veroorzakende teksten
Rembars uitgangspunt bij het verdedigen van de gewraakte publikaties stond in 1959 bij de bookmakers waarschijnlijk genoteerd als zelfmoord. Niet het wellustige aspect zou hij ontkennen maar het idee dat mensen daarvan gaan grommen bij volle maan. Het gevolg is een verbale kruisweg die zijn weerga niet kent.
De eerste statie was een uitspraak uit 1957 die bekend is gebleven als de Roth case waarbij de boekhandelaar Samuel Roth de gevangenis inging. De juridische communis opinio na de veroordeling van Roth, was ‘dat de intellectuele minderheid zijn zin niet had gekregen’. Toch nam Rembar de uitspraak van het Supreme Court tegen Roth als uitgangspunt voor zijn verdedigingen.
Twee elementen uit die uitspraak moesten daarbij omzichtig gesloopt worden. Het probleem dat de average man, de doorsneelezer, als maatstaf werd genomen voor de vermeende slechte uitwerking van een boek, en het uit de negentiende-eeuwse censuurpraktijk daterende idee dat de bedoelde teksten prurient waren, ‘j k’ veroorzaakten (oú vous çavez, zou Rabelais zeggen).
In de praktijk, voor de vele rechters die een rol speelden, betekent dat een woordenstrijd die het geduld van niet-juristen tart. Woord voor woord kruipt Rembar onder het oog van Vrouwe Justitia dichter naar zijn gelijk. Zijn geduld maakt de lezer radeloos. Sommige paginalange citaten uit de protocollen van de rechtbank handelen alleen over de vraag of er iets gevraagd mag worden. Andere bevatten een listige, uiterst verdekte wijze van manipulatie van de tegenstanders of langdurige woordentwisten over wat woorden als prurient en average man nu eigenlijk betekenen. Soms is er een onverwachte versnelling. Zoals het moment waarop een getuige van het openbaar ministerie plotseling naar Rembars zijde oversteekt en ten gunste van Fanny Hill gaat getuigen. Dan nog is het resultaat van maandenlang werk meestal niet meer dan dat men in hoger beroep gaat. Waarna alles opnieuw begint.
Lady Chatterley werd gewonnen maar niet voor het Supreme Court. De ban van het boek bij de douane en de commercieel dodelijke postban werden opgeheven, maar van de doelstelling om van Lawrences boek een proefproces te maken waarin de grondwettelijke bescherming van literatuur zich ook zou gaan uitstrekken over erotisch getinte werken werd niet bereikt. Wel kreeg Rembar het woord prurient opnieuw gedefinieerd als zijnde slechts van toepassing op een slecht soort ‘jeuk’. Anders gezegd. Lady Chatterley bracht misschien de hormonen wel in beweging maar vlekken op de ziel veroorzaakte het niet.
Helaas was Henry Miller de volgende. Rembar: ‘Millers aandacht voor luizen, drollen en druipers maakte het een beetje moeilijk om hem op één lijn met Lawrence te stellen.’ Een lagere rechter oordeelde het boek - men lette op de volgorde: filthy, disgusting, nauseating and offensive to good taste. Kortom, Tropic werd door de aanklagers onmiddellijk geplaatst onder het door Rembar zelf opnieuw geformuleerde hoofd prurient.
Dit zijn de meest enerverende hoofdstukken. Het betreft geen federale processen maar civiele zaken, met het gevolg dat we hier over censuur lezen zoals keurig opgevoede burgers en streng onderrichte geestelijken die nastreven. Geen debatten over verantwoordelijkheden van bestuurders, maar regelrechte morele vooroordelen op volle sterkte. Een getuige in Philadelphia: ‘Ik zie niet in, dat dit boek ook maar enige bijdrage levert aan de bestrijding van het kwaad en de problemen van Philadelphia.’ In Los Angeles getuigt Leon Uris tegen het werk maar hij wordt overtroffen door Frank Baxter, ‘bekend van radio en tv’: ‘Als dit boek het leven van de gemiddelde burger van Los Angeles beschrijft, dan heet ik de atoombom van harte welkom.’ Op zulke momenten geniet ik echt.
Bovendien lijkt er hier wel degelijk sprake van een komplot. Binnen enige weken na publikatie werd Grove Press geconfronteerd met meer dan zestig civiele zaken. Het faillissement was just around the corner, betrokkenen liepen nu direct gevaar in de gevangenis te belanden. De belangrijkste overwinning in Tropic werd geboekt voor het Hoog Gerechtshof van Massachusetts in het hart van puriteins Amerika, Boston. Eerder werden hier Theodore Dreisers An American Tragedy en Lilian Smiths Strange Fruit obsceen geoordeeld, boeken die naast Tropic een toonbeeld van zedelijkheid zijn, Rembar won, maar de verbazing daarover was kleiner dan die over de weigering van de aanklagers om in beroep te gaan. Opnieuw werd de weg naar het Supreme Court afgesneden.
Titelpagina van Fanny Hill
John Clelands Fanny Hill haalde ten slotte de beklaagdenbank van het Supreme Court. Het was Rembars moeilijkste zaak, niet zozeer wegens het juridisch woordenspel maar vooral omdat Fanny Hill in de categorie well written smut viel, obsceen en goed geschreven. Dat dat de ergste vorm van bederf is, werd, meen ik, voor het eerst vastgesteld in het Duitsland van 1776 toen de samenstellers van de Index schreven dat Werthers Leiden ‘des te gevaarlijker is omdat de auteur zich de moeite getroost heeft alles in schone stijl en bloeiende bewoording te presenteren’. Een opvatting die in het Amerika van de jaren tachtig nog steeds gehanteerd wordt.
Rembar boekt zijn laatste overwinning voor een Supreme court waarmee het goed over literatuur praten is. Toch blijft de beslissing nipt: vijf voor, vier tegen Fanny. Een heel lange en trage dialoog komt hier ten einde. De uitspraak is mooi: de mensenrechten van het boek zijn weer wat completer. Het ideaal is nog niet bereikt.
De dag waarop Fanny Hill wordt vrijgesproken (soms lijkt het of ze echt in levende lijve voor de rechter staat) worden twee uitgevers tot gevangenisstraffen veroordeeld. Een van hen is Ralph Ginzburg die het degelijke en verre van smutty blad Erotica publiceerde. En we weten ondertussen dat Rembars titel eigenlijk niet klopt. De censuur viert hoger tij dan ooit tevoren in de Verenigde Staten, subtieler, sluwer, venijniger, kortzichtiger. Rechters lezen te weinig echte porno, denk ik wel eens, en bijna slaat de goede stemming weer om in getob over zoveel onverstand. Bijna neemt het beeld van het gegrom en gekwijl bij volle maan weer de overhand, het beeld dat puriteinen van minder bekrompen lezers hebben. Bijna. Dan is Rembar terug en zie ik de bange lezer de pagina's van Fanny Hill geselen met potloodstrepen en uitroeptekens. Hij is niet bang van boeken maar van zichzelf. Niet opgewassen tegen letters. Hij tobt. En hij leesde nog lang en ongelukkig. (Want met vervoegen, begrijpen we, heeft hij ook al moeite).
■
|
|