Hitler als Koning Midas
Een afrekening met een niet-bestaande mythe
De miljoenen van Hitler door Wulf Schwarzwäller Vertaling: C.W.A.J.A. Walraven Uitgever: De Kern, 192 p., f29,50
Jan Meyers
Terwijl zijn honderdste geboortedag in zicht komt, klotsen de Hitler-Wellen voort ‘in eindeloze deining’. Van het moordenaars-supertrio Hitler-Stalin-Mao heeft hij nog altijd de grootste belangstelling. De Hitler-story bevat dan ook een aantal geheide succesformules: het gesjochten-jongen-klimt-naar-de-top-motief, alle ingrediënten voor een schelmenroman, horror bij de vleet en het slot van een moralistisch sprookje doordat boontje om zijn loontje komt.
Wulf Schwarzwäller vestigt de aandacht op zich door een nieuw Hitler-boek toe te voegen aan de stapel die we al hebben. Dat het lang het meest recente zal bjijven, is niet aannemelijk. Wat heeft hij nu nog te melden? Zelf zegt hij te willen afrekenen met ‘de legende die tot in onze dagen is blijven leven: de legende namelijk dat Hitler bij al zijn fouten en monsterlijkheden tenminste voor geld geen belangstelling had’. Doelstelling en titel doen vermoeden dat het hier om een Hitler-aspect gaat, namelijk de relatie tot de onrechtvaardige Mammon, maar dat is niet helemaal waar.
In de loop van de tijd zijn al heel wat mytische trekken uit ons Hitler-beeld verwijderd. We weten dat hij nimmer ‘Anstreicher’ is geweest, noch op tapijten heeft gekloven, verre van een armeluiszoontje was en ook in Wenen de meeste tijd niet berooid was, en anders dan Heiden, Shirer en Bullock willen, heus wel artistiek talent bezat, zoals Fest en Maser getuigen. Als soldaat was hij niet laf en zijn seksleven was normaal. Zelf plaats ik een vraagteken bij zijn dierenliefde ondanks Fuchsl (Toland) en het pleidooi voor Blondi om in de kamer te mogen (Nerin Guns Braun-biografie). Dit niet omdat hij op het eind gif op zijn hond uitprobeerde, maar op grond van beelden uit de ‘Fietsvakantie’, een van Eva Brauns huisfilms. Men ziet Blondi, als zijn baas hem roept, naderen met de staart tussen de poten en kronkelend over de grond.
Iedere poging om legendevorming tegen te gaan en het historische beeld te verhelderen, verdient hulde. Hiermee wil niet gezegd zijn dat wij Hitler ooit volledig zullen kennen. Het individu, aldus Thomas de Aquino, is niet mee te delen. Een mens is vele personen en soms zijn de onderscheiden facetten op uiteenlopende tijdstippen ook nog verschillend. Werner Maser wijst erop dat historici er niet altijd voldoende rekening mee houden dat de Hitler van 1942 als gevolg van zijn ziekten iemand anders is dan de Hitler van 1939.
De taak van de geschiedschrijving in dezen is een spitting image van het fenomeen zo dicht mogelijk te benaderen, zoals het wassenbeeld bij Madame Tussaud dat ten aanzien van de fysieke Hitler doet. Voor de beoordeling van een Hitler-geschrift moet, dunkt mij, de maatstaf zijn of en zo ja in hoeverre het die gelijkenis bevordert. Reeds jong hing Hitler het renaissance-ideaal van niet te hoeven dienen aan. De gedachte alleen al aan regelmatige arbeid deed hem klam uitslaan. Doelend op het ambtenarenbestaan dat zijn vader voor hem ambieerde, zei hij met een maximum aan afschuw: ‘Dan zou ik geen baas meer zijn over mijn eigen tijd.’ Het is niet aannemelijk dat zo iemand onverschillig zou hebben gestaan tegenover het aardse slijk, althans niet in zijn hoedanigheid van middel tot onafhankelijkheid. Schwarzwäller probeert ons ervan te overtuigen dat de jonge Adolf al tuk was op geld. In feite was hij het op vrije tijd. Geld op zichzelf interesseerde hem niet voldoende om zich ervoor uit te sloven. Werken, ook schilderen, deed hij niet meer dan nodig was voor een eenvoudig bestaan, zij het met de luxe van veel tijd voor zichzelf - die hij onder andere vulde met lezen en praten. Hij was een onvoorstelbare ouwehoer. Zelfs in zijn hoofdkwartieren met een wereldoorlog aan zijn hoofd ouwehoerde hij aan een stuk door.
Hitler
david levine