Pendelen tussen beleving en reflectie
Essays van W. Bronzwaer over literatuur en kritiek
De vrije ruimte door W. Bronzwaer Uitgever: Ambo, f32,50
Jan Fontijn
Wie over literatuur schrijft, moet dat duidelijk doen en moet natuurlijk ook van literatuur houden. Dat is een open deur, maar toch iets waar van tijd tot tijd op gewezen moet worden. Een paar jaar geleden deed Karel van het Reve dat in zijn geruchtmakende Huizingalezing en ik heb de indruk dat zijn provocerende rede in de kleine kring van de beoefenaars van de literatuurwetenschap enig effect heeft gehad. Althans in Nederland. In het buitenland echter, in Duitsland en Frankrijk vooral worden nog steeds duistere studies geproduceerd vol onbegrijpelijk vakjargon en quasidiepzinnigheid. De Engelse publikaties daarentegen hebben dat niet of veel minder; ze zijn over het algemeen concreet, zijn helder geschreven en kunnen ook door niet-ingewijden gelezen worden. En dat is in Engeland altijd zo geweest. Hoe komt het dat de Engelsen meer van de concrete literaire kritiek houden dan van de abstracte literatuurwetenschap? Hoe komt het toch dat je de term ‘literary science’ tot voor kort nauwelijks in Engelse publikaties tegenkwam?
W. Bronzwaer, hoogleraar in de algemene literatuurwetenschap in Nijmegen, heeft in zijn essaybundel De vrije ruimte die vraag proberen te beantwoorden. Als anglist vertrouwd met de angelsaksische cultuur weet hij met goed gekozen voorbeelden aannemelijk te maken dat onder andere het Engels empirisme, dat al bij de zeventiende-eeuwse filosoof Bacon in volle glorie aanwezig is, als een gouden draad door de Engelse literatuur em kritiek loopt. Men weigert voor het generaliserende, idealistische denken op het Europese vasteland te kiezen, maar men kiest in Engeland voor common sense, voor het analytische denken.
Waar de voorkeur van Bronzwaer naar uitgaat is niet precies te zeggen. Kiest hij voor de continentale systeembouwers of voor de Engelse pragmatici in de literatuurstudie? Ik bespeur, tussen de regels door lezend, bij hem een zekere voorkeur voor de laatsten, al ben ik daar niet helemaal zeker van. Bronzwaer heeft de neiging om als een god tronend boven boven beide partijen dan weer de een dan weer de ander gelijk te geven. Hij is dan met recht een vertegenwoordiger van de algemene literatuurwetenschap. Die neutraliteit komt ook tot uiting in zijn taalgebruik. Hij gebruikt nogal eens formuleringen als ‘enerzijds’ en ‘anderzijds’ of ‘dat een hoeft het ander natuurlijk niet uit te sluiten’.
Die rol van neutrale waarnemer, die dan de ene dan weer de andere partij gelijk geeft, is bijvoorbeeld te bespeuren in Bronzwaers essay ‘Literatuur en ethiek’. Het is een voorbeeldig, in een wat plechtige stijl geschreven essay, waarin systematisch, stap voor stap, de relatie tussen ethiek en literatuur wordt geanalyseerd.
Bronzwaers neutraliteit is karakteristiek voor het universitaire literatuuronderwijs van de laatste jaren, waarin de algemene literatuurwetenschap een belangrijke plaats inneemt. In dat onderwijs wordt de student geleerd zich te onthouden van waardeoordelen en de literatuur objectief te benaderen. Dat het universitaire onderwijs er heel anders kon uitzien, bewees bijvoorbeeld de befaamde criticus Leavis, die in Cambridge een persoonlijke, moralistisch getinte literatuurbenadering propageerde en aan wie Bronzwaer een afzonderlijk essay wijdt.