Allesoverheersende schijnheiligheid
Kousbroek zet nogmaals de Hollanders op hun nummer
Nederland: een bewoond Gordijn door Rudy Kousbroek Speciale uitgave van de CPNB ter gelegenheid van de Boekenweek, 62 p., f4,95
Mariëtte Haveman
In zijn tweegesprek met Maarten 't Hart over Multatuli (NRC Handelsblad, 13 februari 1987) spreekt Kousbroek de opvatting uit dat de literatuur twee alternatieven biedt: polemiek of liefdesverklaring. In Nederland: een bewoond gordijn wordt deze opvatting met hartstocht beleden, en weer blijkt hoezeer de twee uitdrukkingsvormen voor Kousbroek verbonden zijn tot een onoplosbare paradox. Het vertrekpunt, Indonesië, Kousbroeks verloren paradijs, is een inmiddels imaginaire wereld die tegelijk het karakter heeft van de enige plaats waarin het leven waard was geleefd te worden; Holland daarentegen met zijn Kostverloren Kade bestaat wel degelijk, het is hier en nu, maar bestaat tegelijk uit ‘beelden zonder diepte, tweedimensionaal’. Een bewoond gordijn dat zich overal manifesteert: in de architektuur, de smakeloze stoffering van onze huizen, keuken en koppen, in de geestloosheid van de volwassen Nederlander en de ongemanierdheid van het Nederlandse kind. Het boekje is een samenvatting in kort bestek van alles wat Kousbroek in de loop der jaren heeft neergesabeld, verzengd, imaginair gewurgd en met de grond gelijk gemaakt, en zoals altijd zijn het briljante oefeningen in geconcentreerde woede. Over Hoog Catherijne in Utrecht en Babylon in Den Haag: ‘Vergeleken bij de koninklijke vormen, de elegante verhoudingen, de liefde voor detail van de Galerij (en de Passage) zijn het armoedige surrogaten, patserige nep, slonzig gegarneerd met kitschfonteinen en bakken met grind: pooierarchitektuur.’
Rudy Kousbroek
carien folmer
Ondanks de gepeperde taal heeft dit boekje niet het karakter van een allesverzengende polemiek, en is Kousbroeks houding ten opzichte van Nederland eerder ambivalent dan totaal vernietigend. Het symbool voor die ambivalentie is Escher, Kousbroeks eerste confrontatie met kunst in Nederland: ‘Het ingenieuze van de voorstelling herkende ik met een soort betovering, maar de elementen waar die voorstelling uit bestond waren van een ellendige knulligheid - gewild koddige figuurtjes, infantiele draakjes, tuinkabouterachtige mannetjes, uitgevoerd in het angstvallige akademisme van een provinciale tekenleraar.’ Een soortgelijk mengsel ontrafelde Kousbroek onlangs in het literaire werk van Maarten 't Hart, een tweede symbool van Hollands cultuurgoed op zijn hoogst. Voor Kousbroek zijn het de kunstzinnige resultaten van een in wezen platvloerse cultuur waar goedhartig en schijnheilig hand in hand gaan, en waar het sterkste collectieve gevoelen bestaat uit ‘een onhandig en sentimenteel maar niettemin waarachtig medelijden’.
Toch is het niet deze ambivalentie die maakt dat dit essay iets onbepaalds heeft, waardoor er iets op een voor Kousbroek ongebruikelijke