De lange weg van het blik naar de blikopener
De uitvinding van al wat vertrouwd is
Een vertrouwde wereld Honderd jaar innovatie in Nederland door H. Baudet Uitgever: Bert Bakker, 220 p., f38,90
Ghislain Kieft
U kunt zich niet voorstellen, dat het slot uitgevonden is zonder de sleutel. Het zijn bijna letterlijk complementaire elementen van één instrument. Niettemin heeft de kurk (bedacht ergens in de zestiende eeuw) het lang moeten stellen zonder de kurketrekker (midden achttiende eeuw). Als uitvinder van het conservenblik geldt de Franse kok Nicolas Appert, die in 1810 een en ander openbaar maakte in een boekje met de titel Le livre de tous les ménages ou l'art de conserver pendant plusieurs années toutes les substances animales et végétales par Appert. De eerste blikopener werd echter in 1875 gepatenteerd. Het duurde dus nog een halve eeuw vòòr er een specifiek gereedschap was om conservenblikken te openen!
Toen ik dit las in Een vertrouwde wereld: honderd jaar innovatie in Nederland staakte ik de lectuur en kon enige tijd geen keuze maken tussen twee neigingen: de eerste was zo gauw mogelijk het boek van die Franse kok in handen krijgen en de tweede neiging was integendeel indolent te blijven zitten en te mijmeren over de ontijdigheid van kurk en kurketrekker, blik en blikopener.
Een veelgelezen handboek van de Amerikaanse Christine Frederick, 1928
In zijn studie bespreekt Baudet niet alleen de geschiedenis van de kurk en het conservenblik, maar veel meer lotgevallen van uitvindingen van allerlei aard: zeer bekende, zoals de auto, de telefoon, de televisie; maar ook minder bekende geschiedenissen van meer bescheiden zaken, zoals de ballpoint, het Gilettescheermesje, de tandenborstel. Misschien is het kwartjeskennis te weten, waar, wanneer en door wie dergelijke eenvoudige, maar vertrouwde uitvindingen gedaan zijn, maar zulke verhalen interesseren mij buitenmate. Wat dat betreft lijkt het boek op Siegfried Giedions Mechanization Takes Command (1948; als je goed oplet hier en daar nog wel verkrijgbaar). Dit aspect is een van de charmes van Een vertrouwde wereld.
Iets anders dat mij hogelijk bezighoudt, is de wijze waarop mensen individueel of groepsgewijs gebruik maken van hun artefacten. En dan niet alleen het functionele, doelgerichte gebruik, of het oneigenlijk gebruik (zoiets als het aanwenden van messen om schroeven aan te draaien, tubes lijm om in hoger sferen te geraken), maar vooral ook het - laat ik zeggen - mythische gebruik van allerlei zaken: vaak als normaal ervaren zeden (de gewoonte om zich beslist andersoortig uit te dossen bij verschillende gelegenheden; het verschil tussen avondkleding en vrijetijdskleding bijvoorbeeld), onfunctioneel, maar hardnekkig gebruik (het rondtorsen van transistorradio's van spectaculaire omvang, zogenaamde ‘gettoblasters’), of tenslotte het in omloop zijn van anekdoten en een speciale folklore rond moderne gebruiksvoorwerpen: een mevrouw of een meneer (maar meestal een mevrouw, die kunnen immers ook niet rijden) die zomers haar/zijn ijskast open heeft staan, omdat hij/zij ‘het zo warm heeft’.
Waarschijnlijk de eerste blikopener, 1875
Maar Baudets nieuwsgierigheid gaat minder uit naar deze twee reeksen van feiten - enerzijds het merkwaardige proces van het doen van uitvindingen en anderzijds het soms bizarre gebruik van die uitvindingen, wanneer zij eenmaal deel uitmaken van een vertrouwde (maar vaak niet zo vertrouwde, zelfs onbetrouwbare) wereld. Het zijn de gebeurtenissen tussen deze twee polen. Immers voor een uitvinding gemeengoed is, introduceert een of andere entrepreneur de zaak als commercieel produkt op de markt. Zo gaat dat.
Baudets boek handelt precies over de wijze waarop nieuwe vindingen al dan niet ingang vinden in een maatschappelijke constellatie. Nieuwlichterij als economisch produkt, en dan nog alleen eindprodukten, dus geen halffabrikaten als plastics of transistoren noemt hij ‘innovaties’.