Koorddansen om de duivel te vriend te houden en toch vroom te leven
Rudi Boon over de tegenstrijdigheden binnen het African National Congress
Over vijf jaar in Johannesburg door Rudi Boon Uitgever: Het Wereldvenster/Novib, 248 p., f29,50
Kees Schaepman
In Over vijf jaar in Johannesburg zegt Bartholomew la Guma, zoon van de zwarte Zuidafrikaanse schrijver Alex la Guma: ‘Mensen die me helemaal niet kennen omhelzen me bijna: Oh... de zoon van Alex la Guma! Dus de enige manier voor mij om een soort bestaansrecht in de beweging te verkrijgen is door goed werk te leveren dat herkend wordt als mijn werk.’ De interviewer zegt daarop, dat Zinzi Mandela (dochter van Nelson) hetzelfde opmerkte. Barthelomew la Guma: ‘Natuurlijk! Zij is niet Zinzi, zij is Mandela. Ik ben geen Bartho, ik ben La Guma.’
Over vijf jaar in Johannesburg van Rudi Boon (redacteur van De Groene Amsterdammer) bevat vijf interviews met nakomelingen van prominenten uit het verzet tegen de apartheid. De titel weerspiegelt het optimisme van de auteur: nog even volhouden, dan zullen de Zuidafrikaanse ballingen terug kunnen keren naar een bevrijd land. Het boek ontleent zijn ondertitel aan de interviews: generaties van verzet. Want de kinderen van notabele vrijheidsstrijders blijken niet alleen naamdragers maar ook fakkeldragers - zij spelen, net als hun ouders, een rol in de oorlog tegen de blanke overheersing van hun land.
De vijf interviews worden voorafgegaan door vijf analyserende hoofdstukken, waarin Boon tracht samenhang aan te brengen in de verschillende vormen van verzet in Zuid-Afrika. Daarmee heeft hij het zich niet makkelijk gemaakt, want binnen dat verzet bestaan vele tegenstellingen. ‘In ANC-kringen ontbreekt iedere vorm van militair vertoon, er is niet zoiets als een militaire cultuur,’ schrijft Boon. Daarmee doelt hij wel op een heel specifiek soort militaire cultuur: die van de uniformen en medailles. Want 1986 werd door datzelfde ANC uitgeroepen tot het ‘Jaar van het Volksleger’, en ook citeert Boon een ANC-leider die trots stelt dat ‘de steen is verruild voor de benzinebom en de handgranaat’ en die een jongen roemt die met zijn katapult een helikopter neerhaalde. Zulke sterke verhalen horen toch óók tot de militaire cultuur.
Rudi Boon beschijft hoe het African National Congress, een beweging met een lange traditie van vreedzaam protest, evolueerde tot een organisatie die nu soms kiest voor terreur: ‘De eerste bomautoaanval op het luchtmachthoofdkwartier in Pretoria, 1983, waarbij zwarte en blanke burgers werden gedood en gewond, is nog door Mandela vanuit zijn cel veroordeeld. Hij kan nu wel aan de gang blijven.’ De auteur signaleert paradoxen, zoals de bezoeken door Zuidafrikaanse zakenmensen en politici aan het ANC-hoofdkwartier in Zambia: ‘Collaborateurs met het systeem worden in de townships genecklaced (newtalk voor het vermoorden van mensen met brandende autobanden - k.s.), maar in Lusaka worden ze sinds enige tijd op hoog niveau ontvangen, zonder dat de populariteit van het ANC daardoor merkbaar gedaald is.’
Er is het ANC dat ‘richting tracht te geven aan het spontane geweld’ door dat geweld in ieder geval niet af te wijzen, en er is het ANC dat ‘bereid is zéér ver te gaan om blanken voor zich te winnen’. Koorddansen dus, om de duivel te vriend te houden en toch vroom te leven. Boon schrijft over de ‘verbijsterende naïviteit’ waarmee binnen het African National Congress gedacht wordt over die moeilijke strategie. Als voorbeeld citeert hij een voorman van het verzet, die boeren uit een streek waar vrouwen en kinderen werden gedood door landmijnen van het ANC wil uitnodigen om ze uit te leggen dat dat allemaal niet nodig was geweest als er geen apartheid bestond.
Rudi Boon analyseert helder, maar zodra het over de toekomst gaat houdt hij vele slagen om de arm. Hij kan ook niet anders, denk ik. De Laager-mentaliteit van de boeren, de internationale druk op Botha, de Mandela-factor, de economische depressie - het zijn allemaal factoren die een onvoorspelbare invloed hebben op de toekomst van Zuid-Afrika. Over vijf jaar in Johannesburg blijft voorlopig een vrome wens.
Wat Over vijf jaar in Johannesburg mede aantrekkelijk maakt, is dat de auteur originele gedachten niet schuwt en zich ook niet bang toont op tenen van anderen te gaan staan. Hij spreekt in een bijzin over het ‘sociaal democratisch erfgoed’ van het ANC (wetend dat sociaal-democratie voor vele Europese apartheidsbestrijders erger dan een vloek is), en grapt over de angst in het hoofdkwartier in Lusaka voor ‘bezoekers van het georganiseerde solidariteitswezen, de hulpverleners en geldschieters uit solidair Europa of dito Amerika. Die verwachten om een of andere reden altijd een groots welkom.’ Of is dat zelfspot? Rudi Boon werd immers bij het ANC geïntroduceerd door de Anti Apartheidsbeweging Nederland, zijn boek wordt mede uitgegeven door de Novib en gesubsidieerd door de Nationale Commissie Voorlichting en Bewustwording Ontwikkelingssamenwerking - zeg maar: het georganiseerde solidariteitswezen.
Het klinkt een beetje ouderwets, maar het beste woord om Over vijf jaar in Johannesburg te typeren is: belangwekkend. Het boek bevat alle ingrediënten voor een uitstekende documentaire. Maar dan had er meer aandacht aan de vorm besteed moeten worden. Er had geschrapt moeten worden. Waarom wordt zo'n manuscript niet met een dikke viltstift in de hand door gelezen om zinnen door te strepen als ‘Radicale vragen stellen is niet het probleem in dit land. Radicale antwoorden des te meer’ of: ‘...als men het oor “off the record” te luisteren legt’? Niet alleen schrappen maar ook herschrijven zou hier en daar het boek goed gedaan hebben. Het eerste analyserende deel vormt een afgerond geheel. Enkele malen wordt daarin al vooruit gelopen op de interviews die nog moeten volgen - de krenten zijn daar dus al uitgehaald. De interviews zelf zijn stuk voor stuk staaltjes van gedegen vakwerk - maar het is een apart bundeltje geworden. Ik had liever gezien dat interviews en analyse verwerkt waren tot één korter en daardoor leesbaarder geheel.
■