Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdMet naam en toenaam door Helen Knopper Uitgever: Pranger, 259 p., f32,50Koos HageraatsIn een interview uit 1979 met Bibeb deed Helen Knopper deze uitspraak: ‘Als ik schrijf sla ik niet alleen de ballen hard en rakelings over het net, ik ram ook nog mijn racket door het net heen.’ Het is een treffende beeldspraak die niet alleen haar stijl kenmerkt maar ook haar persoonlijkheid zoals die in haar werk te voorschijn komt: ze schrijft heel direct. Ook in haar nieuwe boek Met naam en toenaam, een autobiografische terugblik op de periode 1966-1984, is dat het geval. Aan de hand van oude dagboekfragmenten die ze van commentaar vóórziet beschrijft Helen Knopper de lange weg die ze heeft afgelegd van een leven vol goeroes naar een leven waarin ze, om zo te zeggen, haar eigen goeroe is geworden: ‘het globale dagboekoverzicht laat een lange reis zien die verloopt van God naar mens, een reis waarvoor ik geen retourtje genomen heb,’ zoals ze zelf zegt. Op 25 september bezoekt ze haar doodzieke tante Maartje die zegt: ‘Het lijkt wel of je tien jaar jonger bent geworden. Wat is er gebeurd? Ben je verliefd?’ - waarop zij antwoordt: ‘Ik heb de enige schaduw die boven mijn leven hing weggehaald. Ik heb eindelijk met mijn moeder gebroken.’ Tante Maartje had goed gezien wat de lezer op een andere manier ook kan zien: wie de foto bij het interview uit 1979 vergelijkt met de foto op de achterkant van Met naam en toenaam, ziet opvallende veranderingen in haar smaller geworden gezicht: de blik in de ogen straalt een zekere rust uit en de mond staat niet meer zo verbeten, - ze ziet er inderdaad zelfs aanmerkelijk jonger uit. Deze gegevens zou ik niet vermeld hebben als ze niet direct aansloten bij de inhoud van het boek: ze demonstreren wat het resultaat is van de speurtocht van Helen Knopper naar zichzelf. Door zijn aard is Met naam en toenaam een zuiver reflectief boek geworden waarin alle lagen van het bestaan worden omgespit. Soms was dat te veel van het goede en snakte ik naar wat bevrijdende, relativerende humor; bovendien vervalt Helen Knopper door de lengte van het werk nogal eens in herhaling en zijn de verhoudingen in de constructie van het geheel behoorlijk uit het lood geslagen. Van dit laatste is zij zich bewust (‘ik heb het niet helemaal in de hand kunnen houden’), maar de eenheid van de compositie was voor haar in dit geval blijkbaar ondergeschikt aan de grilligheid van het verleden dat ze wilde beschrijven. Mijn bezwaren zet ik in laatste instantie dan ook opzij voor een persoonlijkheid die zo krachtig haar kwetsbare bestaan onder ogen durft te zien. ■ |
|