Made in the U.S.A.
Eind vorig jaar werd in de Verenigde Staten een omvangrijke tentoonstelling geopend met als titel The Machine Age in America 1918-1941. Deze tentoonstelling is in de loop van dit jaar nog in diverse Amerikaanse steden te zien; wie daartoe niet in de gelegenheid is, kan terecht bij de gelijknamige catalogus (376 p., Abrams, f106,75). Het is een rijk geïllustreerd boekwerk waarin de drie auteurs (Dianne Pilgrim, Dickran Tashjian en Richard Wilson) datgene reconstrueren wat men de ‘mythe van de machine’ zou kunnen noemen.
Nu door de elektronica de werking van machines steeds onzienlijker wordt, krijgen hun voorgangers met hun rondborstige naïeviteit een toegevoegde esthetische waarde. Aan degene die The Machine Age doorbladert, deelt zich opnieuw iets mee van de geestdrift die zoveel van en naar machines gemaakte foto's, schilderijen, bouwwerken en voorwerpen heeft opgeleverd. Met het vorderen van de tijd echter beginnen in sommige van die afgeleiden donkere ondertonen door te klinken: de nederige, onbezielde bediende bleek zijn eigen dwingende motoriek te bezitten. Over de doeken van Carter, Rivera, Guglielmi ligt dan ook de ontnuchtering van Huizinga's ‘de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken.’
Het grootste deel van de catalogus is evenwel gewijd aan de vrolijke kanten van de mythe. Daarbij maken vooral de illustraties duidelijk hoezeer de machine-esthetiek van veel meubels en gebruiksvoorwerpen hoofdzakelijk een kwestie van toegevoegde metaforiek was: het gladde, glanzende, snelle dat men aan de machine, of de idee daarvan, ontleende, stond voor moderniteit. Niemand rijdt in een puntenslijper over de snelweg, dus er is weinig reden om, zoals Loewy deed, dat voorwerp een aerodynamische vorm te geven. In een aantal van zijn ontwerpen, maar ook in die van collega's als Teague en Bel Geddes, is de machine niet meer dan een aanleiding die kennelijk de fantasie op gang moest helpen, zoals dat eertijds aan een boom, een waterval of een Japans tempeltje was voorbehouden. Dáár ligt ook het enige bezwaar dat men tegen deze catalogus kan inbrengen, de wat overdreven aandacht namelijk voor schilderachtige unicaten of in kleine serie vervaardigde produkten, met voorbijzien aan de invloed die de machinale fabricage op de vorm van het massavoorwerp heeft gehad. En juist met dat laatste werd Europa na de oorlog overspoeld, met de kale neefjes van de objecten die in The Machine Age staan uitgestald. Voorwerpen trouwens, de samenstellers geven het zelf toe, waarvan de uitstraling via film en reclame groter was dan de verbreiding. De Amerikaanse werkelijkheid was namelijk banaler.
HWB