[De emotionele tijdbom van Allen Ginsberg - vervolg]
hij als gedroste zeeman in Parijs doorbracht, waar hij een lezing van Antonin Artaud meemaakte, Jean-Paul Sartre over Kafka hoorde spreken en Isidore Isous lettrisme, Jacques Prévert en Henri Michaux ontdekte. Zijn neodada clowning in New York deed hem daarna in een inrichting terecht komen, waar hij medepatiënt Allen Ginsberg ontmoette, die geïnteresseerd de werken van Artaud, Genêt, Miller en Lautréamont bekeek die Solomon bij zich had, en waarover zij uitgebreid van gedachten wisselden.
Ook staat in het boek Solomons tekst Report from the Asylum - Afterthoughts of a Shock Patient, die ik met stijgende ontzetting voor het eerst las in de Dell-bloemlezing uit 1959 The Beat Generation and the Angry Young Men, waarin Ginsbergs HOWL als enig gedicht figureert tussen het werk van onder meer Burroughs, Kerouac, John Wain, Kingsley Amis, Donleavy, Collin Wilson en Norman Mailer - inderdaad, diens The White Negro.
Ginsberg zelf opent in een Author's Preface: Reader's Guide de eerste poort naar het labirintisch geheel van dit boek, opgebouwd uit her en der verspreide gegevens. ‘Aangezien dit werk niet postuum is, heb ik de vrijheid gekregen elke versregel te annoteren wat betreft toepasselijke culturele verwijzingen, die maar weinig critici bestudeerd hebben. Ik heb drie decennia vol genoegen met HOWL doorgebracht, het is een sociaal en poëtisch baken geworden, op zijn slechtst berucht en op zijn best verlichtend, pas onlangs vertaald voor een publiek dat er tot dusverre geen begrip voor mocht opbrengen, in Oost-Europa, de Sovjetunie en China. Het komt me in het vierde decennium van het gebruik van dit gedicht voor dat een verheldering van de literaire achtergrond en de historische gevolgtrekkingen ervan, alsmede de bedoelingen van de schrijver, van nut kan zijn. Maar weinig dichters konden van de gelegenheid gebruik maken op hun vermaarde (celebrated) teksten in te gaan.’
Door de publikatie van HOWL wilde Ginsberg dertig jaar geleden voor komende generaties een emotionele tijdbom achterlaten, die in het bewustzijn van Amerika zou blijven ontploffen als het militair-industrieel-nationalistische complex van Amerika zich tot een onderdrukkende politiebureaucratie zou ontwikkelen. Al in zijn commentaar op de woorden scholars of war in de zesde regel van HOWL kan hij anno 1986 wijzen op de kosmische proporties, die het Star Wars-project heeft aangenomen, dat de schatkamers van de universiteiten vult, bijna zonder enig publiek protest: ‘Common private complaint against this “monstrous exotic” rarely flashes on TV.’
Ruim honderd bladzijden van het boek worden besteed aan de facsimileweergave van de verschillende schetsen voor het gedicht: vijf ontwerpen van deel I, achttien van deel II, vijf van deel III en zeven van de Footnote, deel IV. Voor de close-readers: verschuivingen, toevoegingen, verdwijningen en veranderingen. Daarna over ruim twintig bladzijden de aantekeningen van de dichter, regel voor regel, voorafgegaan door het hoofdstuk Carl Solomon Speaks, terwijl vijftig bladzijden worden ingenomen door de vijf appendices: briefwisselingen uit 1955-1957, met onder meer William Carlos Williams, vader Louis en moeder Naomi Ginsberg, Jack Kerouc, Ezra Pound, Ferlinghetti, John Hollander en een lange brief (over versvormen en invloeden) aan Richard Eberhart, die in de New York Times Book Review zou schrijven over West Coast Rhythms. Zes teksten over de eerste publieke voorlezing van HOWL met vijf andere dichters, gepresenteerd door Kenneth Rexroth, de grijze eminentie van de S.F.-poetry scene; hierbij ook de tekst die Gregory Corso in het najaar van 1957 in Amsterdam schreef voor het honderdste nummer van Literair Paspoort, en een bladzijde uit Kerouacs The Dharma Bums waarin deze de poëzie-avond beschrijft.
Het derde appendix is gewijd aan de legale schermutselingen, en het vierde - weer met uitvoerig commentaar - geeft de teksten van gedichten die Ginsberg op een of andere manier bij het schrijven van HOWL inspireerden: Christopher Smarts Jubilate Agno, Shelley's Adonis en Ode to the West Wind, Guillaume Apollinaires Zone, Kurt Schwitters Priimiitittiii, Majakovsky's At the Top of my Voice, fragmenten uit Artauds tekst over Vincent van Gogh, Federico Garcia Lorca's Ode to Walt Whitman, Hart Cranes Atlantis en William Carlos Williams' To Elsie.
De Bibliografie (samengesteld door Bill Morgan, die vorig jaar ook het festschrift Best Minds - a Tribute to Allen Ginsberg redigeerde ter gelegenheid van de zestig jaar geworden dichter) vermeldt, naast de drieëndertig keer herdrukte City Lights-uitgave, de vele vertalingen en de vijf 1p's en cassettes, waarop de dichter HOWL leest.
Na drie weken grasduinen in dit boek ben ik niet verder gekomen dan het krabben aan de oppervlakte, en deze tekst is eerder een vriendendienst dan een boekbespreking. Ik vind het nog altijd bevreemdend dat aan het werk van Allen Ginsberg in Nederland zo weinig aandacht is besteed; men is hier niet of nauwelijks op de hoogte van het baanbrekende en veelomvattende boek dat hij onder meer aan de Jack Kerouac School of Disembodied Poetics van het (Tibetaans-boeddistische) Naropa Instituut in Boulder, Colorado, verricht. Ook werd aan het tiental boeken over werk en leven van de dichter in Amerika, voor zover ik kan nagaan, in Nederland geen enkel woord gewijd. Het zij zo; ondertussen is er dit magnifieke boek bijgekomen dat zijn weg wel zal weten te vinden voor geïnteresseerden in Allen Ginsbergs apocalyptische machtswoorden anno 1956, die nog niets van hun glans verloren hebben, en actueler zijn dan ooit. Een waarlijk eerbetoon: meticulous! magnanimous!
■