Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Nagelaten gedichten door S. Vestdijk Bezorgd door T. van Deel, G. Middag en H.T.M. van Vliet Uitgever: De Bezige Bij, f75,-Rob SchoutenWat de nagelaten poëzie van Vestdijk betreft kon men er tot voor kort twee opvattingen op na houden: uitgeven of niet. Het laatste standpunt lag misschien het meest voor de hand omdat men een aantal voorname redenen kan bedenken waarom Vestdijk deze gedichten niet publiceerde: kwaliteitsarmoede, te veel gelegenheidswerk, onafheid, oninpasbaarheid in zijn bundels (met als gevolg dat ze los van die gebundelde samenhang aan overtuigingskracht inboeten et cetera. Nu die Nagelaten gedichten inmiddels wél zijn geopenbaard, in een leeseditie maar liefst, dus niet per se voor wetenschappelijke stofjassen, blijken deze mogelijke bezwaren niet te tellen. In de eerste plaats omdat, naar de bezorgers in hun voorbeeldige Verantwoording uitleggen, de kwaliteit voor Vestdijk niet altijd de primaire reden voor non-publikatie betekende en hij de meeste, later afgedankte gedichten, waaraan hij ooit begonnen was ook vrijwel altijd afmaakte, in de tweede plaats omdat het geheel als aanvulling op de Verzamelde gedichten simpelweg de moeite meer dan waard is. Eerst iets over de bezorgers die hun monnikenwerk, het bepalen van de definitieve versies van al die niet-geautoriseerde verzen uit de kladversies, overtuigend hebben geklaard. Het is natuurlijk voor de leek moeilijk te bepalen of er met een ander oog niet toch ook enigszins andere versies zouden zijn ontstaan, maar de presentatie van het hier gebodene doet wat mij betreft die twijfel verstommen. Een makkelijke klus kan het niet zijn geweest. Vestdijk had niet zozeer een onleesbaar handschrift alswel maakte hij het zelf onleesbaar door er een rasterwerk van strepen, krassen en verbeteringen voor te hangen. De uitgever heeft, ter illustratie van deze ontcijferingsproblemen, een aantal facsimilés mee afgedrukt, fascinerende plaatjes, oerpartituren voor mensen die geen muziek kunnen lezen. | |
CerebraalDe eenvoudige vraag die men zich vervolgens moet stellen is: was het gewroet van Van Deel, Middag en Van Vliet alle moeite wel waard? De gedichten die Vestdijk tijdens zijn leven publiceerde en die in de Verzamelde gedichten zijn vergaderd, kunnen moeilijk tot de populaire literatuur worden gerekend. Zelfs poëzieliefhebbers lopen er zelden mee weg, en ik herinner me dat een toch niet geheel gemiddelde lezer als Hugo Brandt Corstius naar aanleiding van de maximale tien die Komrij Vestdijk in zijn bekende bloemlezing gaf, in een column opmerkte dat hij er geen klap aan vond, daarmee meer dan Komrij de communis opinio vertolkend. De meest gehoorde bezwaren zijn: onpoëtisch, stroef, te cerebraal, gekunsteld, ouderwets, maniëristisch. Daar valt op het eerste gezicht ook niet te veel op af te dingen. Vestdijk schreef geen gemakkelijke, lekker liggende gedichten en zijn taalgebruik is inderdaad vaak nogal gedateerd of zelfs hoogdravend. Een willekeurige passage uit Madonna met de valken laat zien aan welke poëtische code Vestdijk gemiddeld offerde:
Ellende doet naar vergetelheid's waan
Verlangen, waarin ons alles begeeft:
In zoete fluist'ring gewijd wil 'k zijn aan
Haar wangen, en aan haar lichaam verkleefd.
De geweldige aantrekkingskracht van zijn poëzie voor sommigen, onder wie ik mijzelf reken, ligt dan ook niet zozeer in de uiterlijke vormgeving, geloof ik, maar in de daarmee bedekte inhoud, zijn gedachtenwereld, de manier waarop hij werkelijk iedere aanleiding, fantasie, realiteit, herinneringen of zomaar voorwerp, in zijn gecompliceerde en complicerende visie betrok. Je moet onwillige lezers als het ware eerst door de buitenkant duwen om ze vervolgens aan zijn vreemde, boeiende gedachten bloot te stellen. Is dat gelukt dan volgt, als het paarlen voor de zwijnen zijn geweest, gewoonlijk het besef wel dat een dergelijke gedachte ook moeilijk anders dan gecompliceerd weergegeven kon worden. Vestdijks poëzie is een stekelig struikgewas met een schat erin, als je er eenmaal ingedonderd bent besef je dat het de moeite waard was. Poëzie voor spitters en wroeters, niet iets om bij weg te mijmeren. Een nagelaten gedeelte bij dit op zichzelf al moeilijk toegankelijke verzamelde werk is dus wel in de eerste plaats iets voor liefhebbers en kenners, niet iets om de appreciatie mee te beginnen, zoals men ook niet de apocriefe boeken leest alvorens tot de bijbel over te gaan. Niettemin, voor die wat meer in- en toegewijde lezer is de Nederlandse poëzie een flinke dosis rijker geworden. De Nagelaten gedichten bestaan uit zo'n vijfhonderd verzen, een aantal dat ik tegen het licht van de ‘officiële’ 1200 (schat ik) minder verbazingwekkend vind dan het feit dat er van allemaal een soort definitieve versie viel te reconstrueren - al blijft het natuurlijk een ongehoorde hoeveelheid. Vooral tijdens de eerste poëzievlaag van Vestdijk, 1930-1932, toen hij meer dan 700 gedichten schreef, is er enorm veel afgevallen voor publikatie. ‘Slechts’ 300 zagen het officiële levenslicht. De rest vindt men hier. De tweede vlaag, 1942-1945, leverde veel minder afval op, omdat Vestdijk toen meer in cycli schreef en vooropgezette schema's hanteerde, kortom zich meer met boven het afzonderlijke gedicht uitstijgende samenhangen bezighield. Dat verschil in ‘afval’ percentage tussen beide perioden is mijns inziens al een indicatie dat we niet al te voorzichtig hoeven te zijn met dit nagelaten werk tot Vestdijks canonieke oeuvre te rekenen. Voor de vroegeren was er, grofgezegd, minder ‘excuus’ of ‘reden’ om opgenomen te worden in bundels, ze zijn daarom nog niet per se minder van kwaliteit. Dat neemt natuurlijk niet weg dat de gemiddelde kwaliteit van de nu gepubliceerde Nagelaten gedichten wel iets lager ligt dan die van de Verzamelde, en werkelijke hoogtepunten als ‘Zelfkant’ of ‘De uiterste seconde’ ontbreken dan ook. Dat eerstgenoemde gedicht (‘Ik houd het meest van de halfland'lijkheid: / Van vage weidewinden die met lijnen / Vol wasgoed spelen; van fabrieksterreinen / Waar tussen arm'lijk gras de lorrie rijdt’) laat zich aardig met een van de vroegste nagelaten gedichten vergelijken: ‘Kalveren’: ‘In 't hooilucht aad'mend veld vol vee, / Omzoomd door grazig struikgewas en boomen, / Door lage wilgen aan een sloot, die droomen, / door wind bewogen soms met kracht, / (...) Een bende, jeugdig, frisch, van kalvren, goed doorvoed / Nog bevend van 't genot van 't warrelende leven, / Nog proevende de thijm, de moedermelk zoo zoet.’ Beide natuurgedichten, het oudste met, verplichte, aandacht voor het mooie, volle, frisse land, het rijpere met oog voor het kwetsbare overgangsgebied tussen schoonheid en lelijkheid. ‘Kalveren’ is, samen met de overige jeugdgedichten (zeg maar die van 1915 tot 1923) niet zoveel waard, omdat zowel de observatie als het overdreven impressionistische taalgebruik duidelijk aan oudere meesters zijn ontleend - de eerste regel van deze bundel lijkt zelfs regelrecht door Leopold opgeëist te kunnen worden: ‘In gloeiend’ avondvlam twee rijen huizen staan,’ - maar het toont wel aardig Vestdijks stap van min of meer lyrisch beginneling tot de plastische dichter in zijn latere jaren, van schoonheidsschilder tot denker in contrasten.
Vervolg op pagina 4 |
|