Tijdschrift
In de Held (febr./maart 1987), dat met ingang van deze derde jaargang door In de Knipscheer wordt gedistribueerd, trekt Arthur Lava op niet van humor gespeende wijze ten strijde tegen de hedendaagse Nederlandse poëzie. ‘De poëzie is ten dode opgeschreven. Als niemand ingrijpt zal zij binnen afzienbare tijd zijn bijgezet in de grafkelders van de goede bedoelingen,’ begint hij zijn gang langs twintig recent verschenen dichtbundels. Volgens een onderzoek van Eugène van Itterbeek maken de poëziebundels maar 4,3% uit van de totale literaire boekenproduktie in Nederland. Met het actieve marginale drukwerk meegerekend wordt dat 7,8%. In België ligt dat percentage nog ongunstiger. Lava wijt dat aan de steeds geringere voedingsbodem die de poëzie zal krijgen vanwege een toenemende verzakelijking van de taal. Waar er meer en meer gewerkt gaat worden met computers die eenduidig te verstane instructies moeten krijgen zal de belangrijkste eigenschap van de poëzie, het gebruik maken van de ambiguïteit in de taal, niet meer begrepen worden. Ik vraag me af of het waar is, maar het is wel een aardige stelling. De ‘moderne mens’ is gehaast, leest Story en Privé, dus adviseert Lava de dichters om rusteloze en voyeuristische poëzie te schrijven en uitgesleten natuursymboliek het bos in te sturen. Een vaak terugkerend gruwel in de huidige poëzie is hem het beeld van de tuin. Geen goed gemaakte objectjes of taalstaaltjes wil Lava, maar vaart, bravoure en flamboyantie in de poëzie. Van de reeks dichters die Lava vlot en jolig bespreekt vallen hem zelfs nog de anders door hem gewaardeerde dichters Bernlef, Koenegracht, Rawie en Dorrestijn tegen. Adriaan Bontebal met zijn bundel De vuilnisman strikes back kan wel genade vinden bij Lava, die een voorkeur blijkt te hebben voor performerdichters (ook over
K.L. Polls Anna is hij lovend) en een afkeer heeft van rijm en wat hij dan noemt dikdoenerij. Hij wekt de indruk steeds fris en objectief aan de volgende bundel te beginnen, maar zijn niet ongeestige parodie op de bundel Achter de waterval van Tom van Deel doet toch enige rancune vermoeden. De poëzie die in de Held wordt afgedrukt vind ik eerlijk gezegd nauwelijks de moeite waard. De gedichten van Leo van der Zalm en Tom Lanoye lijken wat mij betreft nog het meest ergens op. Als je ‘w8chten’ met een 8 gaat schrijven zoals Koos Dalstra doet en steeds & gebruikt in plaats van ‘en’ dan gaat dat nogal irriteren. Met een uitgebreid interview met de Angry Young Belgen Tom Lanoye en Herman Brusselmans opent de Held. Zij noemen zichzelf de eerste generatie die opgegroeid is met het Algemeen Beschaafd Nederlands, omdat zij van jongsaf aan onderwijs hebben gehad in hun moedertaal. Hun Vlaams is vaster en verzorgder dan van andere Belgische auteurs, zeggen ze. Herman Brusselmans komt in dit vraaggesprek naar voren als een beetje een tobber, die er door de lectuur van Reve en Biesheuvel achter kwam dat je van je ellende ook literatuur kunt maken. Het enige probleem met zulk autobiografisch schrijven is dat je je eigen leven op de hielen zit. Brusselmans heeft bij het werken aan zijn nieuwe roman nu na vijfenzeventig pagina's geen tekst meer. Als je, zoals Brusselmans zegt, geen personages kunt creëren die je niet gekend hebt, is het misschien niet zo'n gek idee om je geheugen eens te gaan trainen, waar A.F.Th. van der Heijden een meester in is. Prachtige tekeningen van Hans Frisch staan tussen de vele verhalen en gedichten in de Held. Alfred Birney's verhaal Blues for Beatrice steekt met kop en schouders uit boven de andere prozabijdragen, waarvan mij soms de pointe of de spanning is ontgaan.
EVA COSSEE