Voor goede raad, mits niet duur, was de Nederlander wel te vinden
Een kroniek van de Indische Nederlandgangers
In het land van de overheerser Deel I: Indonesiërs in Nederland 1600-1950 door Harry A. Poeze, Cees van Dijk en Inge Vermeulen Uitgever: Foris Publications Dordrecht, 400 p., f59,50
Tessel Pollmann
Er zijn veel boeken over de Nederlandse aanwezigheid in Indië. Maar er is heel weinig over Indië's aanwezigheid in Nederland. Een uitstekende uitzondering op die regel is het boek In het Land van de Overheerser, Indonesiërs in Nederland 1600-1950. Het is een kroniek van baboes en zeelieden, studenten en politieke activisten, priesterstudenten en aankomende zendelingen die voor kortere of langere tijd naar Nederland kwamen. Harry A. Poeze is de voornaamste auteur van dit boek dat monnikenarbeid heeft gekost; Cees van Dijk en Inge Vermeulen leverden een kleinere bijdrage. Het boek werd uitgegeven als honderdste Verhandeling van het Koninklijk Instituut van Taal- Land- en Volkenkunde te Leiden dat onze koloniën toen en nu bestudeert.
Uit de talloze onderwerpen waarvoor het boek materiaal aandraagt, kies ik er één: de aangrijpende en beschamende verwachtingen die jonge Indonesiërs hadden van wat zij van Nederland zouden kunnen ontvangen aan kunst, wetenschap, cultuur en beschaving. De eerste Indonesische student in Nederland was Sosrokartone, de oudere broer van de beroemdste vrouw van Indonesië: Kartini. Net als Kartini was de jonge student Nederlandsgezind. Op tweeëntwintigjarige leeftijd sprak Sosrokartone op een taalkundig congres de hoop uit dat toch meer en meer Javanen het Nederlands goed zouden kunnen leren spreken. Maar dat was moeilijk, voegde hij er aan toe, ‘omdat de Nederlanders in Indië de hen ondergeschikte Indonesiër niet wensten aan te spreken in het Nederlands, noch zelf zo wilden aangesproken worden.’ Liever dan gelijkwaardigheid te scheppen door het spreken van dezelfde taal, sprak de Nederlandse koloniaal van de oude stempel krom Maleis met de inheemse adel, ook als die een Nederlandstalige HBS had afgelopen. Overigens hadden in 1899 nog slechts drie Javanen zo'n schoolopleiding voltooid - de integratie van de Indonesiërs in het Nederlands-Indische onderwijssysteem is altijd op een beschamend-kleingeestige manier door Nederland dwarsgezeten, verhinderd en bemoeilijkt. Toen Nederland ten slotte in 1950 Indonesië moest verlaten, liet het een land achter met zegge en schrijve 236 inheemse academici. Vergelijk dat met India dat (inderdaad) groter is. Toen de Engelsen dat land in 1947 verlieten, waren er 65.000 inheemse ingenieurs en 62.000 inheemse artsen.
Het Engels was er de voertaal op school - ongetwijfeld ten koste van veel wat inheems was. Maar ten gunste van de intellectuele emancipatie binnen het koloniale kader. In dat licht is het des te aangrijpender te lezen wat Sosrokartone als eerste in een lange rij zei: ‘En nog eens een krachtig beroep. Geeft gij, opvoeders en leiders, ons het geestelijk voedsel, waarop wij recht hebben; onthoudt ons dit niet. Let op de aspiraties van het tegenwoordige Indië; vervult zijn wenschen en behoeften. Geeft den Javaan ruimschoots de gelegenheid om zich de Westersche wetenschappen eigen te maken. Richt hem op uit de poel van onkunde; licht hem voor in de duisternis der onwetendheid.’ Die vraag naar kennis had naast iets ontwapenends omdat hij zo vol vertrouwen was, ook een politieke kant: ‘Of zouden wij het kunnen aanzien dat de Japanner zich fier en vrij ontwikkelt, dat de Amerikaan wonderen verricht, waarvan wij als sprookjes en fabels hoorden, zonder dat in ons eenige begeerte, eenige drang opkomt om meer te willen weten. (...) Gij, overheerschers, die in de ene hand het evangelie des vredes en in de andere hand den scepter der beschaving houdt, helpt broederzin kweeken tussen u en uwe onderdanen.’
De eerste Indonesische meisjesstudenten in Nederland: Maria Ullfah en Iwanah Achmad. Maria Ullfah is nog altijd een beroemd strijdster voor vrouwenrechten in Indonesië.
Wie goed luisterde, kon het dreigement niet ontgaan: op den duur zal gemeenschappelijk bezit van kennis en cultuur het moeten winnen van koloniale superioriteit en racistische vooroordelen. Dat het nooit zover heeft mogen komen, weten we. Maar dat jongens en meisjes uit Indië de droom van gelijkwaardigheid op basis van gedeelde kennis zo lang hebben volgehouden, is des te treffender. De schaarse Indonesische studenten in Nederland (in 1921 bijvoorbeeld waren het er 42) hameren voortdurend op datzelfde aambeeld: meer onder-
Vervolg op pagina 14