Barstend vitaal
Het gedreven leven van Simon Vinkenoog
Stadsnatuur Dagboeknotities januari-juli 1986 door Simon Vinkenoog Uitgever: Conserve, 110 p., f24,75
Koos Hageraats
Achterin Stadsnatuur, dagboeknotities januari-juli 1986, is een lijst opgenomen van wat Simon Vinkenoog eerder publiceerde: 24 dichtbundels, 20 prozawerken en 14 bloemlezingen. Alles bij elkaar nu dus zestig boeken in de afgelopen zesendertig jaar. Wie zich daarbij realiseert dat aan het grootste deel van de publikaties van de afgelopen jaren nauwelijks nog aandacht is besteed door de kritiek, kan voor Vinkenoogs vasthoudendheid en doorzettingsvermogen eigenlijk alleen maar bewondering hebben; wie schrijft wil immers gelezen en besproken worden, en wie dusdanig onbesproken blijft, moet wel gedreven worden door de heilige overtuiging dat het om méér gaat dan alleen om het publiceren van de boeken.
Ik ben ervan overtuigd dat dat bij Vinkenoog het geval is. Vasthoudend, nog altijd onverminderd, aan de kosmische ervaring van het individu dat één is met zichzelf en met het Al, geeft hij in Stadsnatuur een beeld van zijn gedreven levensstijl. Het gaat hem daarbij niet in de eerste plaats om de literaire verbeelding daarvan, hij is eerder een boodschapper, de zendeling van het mogelijk Geluk. ‘De moeilijkheid met jou is,’ zegt iemand tegen hem, ‘dat ze je positie niet juist inschatten; de invloed van WFH en GKvhR is theoretisch, maar jij hebt praktisch meer invloed gehad, of bijgedragen, dan wie ook.’ Ik vraag mij af wie die ‘ze’ dan zijn, want die positiebepaling lijkt mij nu juist heel terecht.
Vinkenoog is zich in Stadsnatuur (de tegenstelling in de titel is die van zijn denken-zelf: een eenheid van tegendelen) van die positie bewust: ‘Wat mooier, en belangrijker werk, dan het buurtwerk! Op welke andere wijze kun je de slogan van de Aquarius-samenzwering Think globally, act locally (denk wereldwijd & handel ter plekke) beter beleven, dan op de jou geëigende wijze, voor eigen stad- of buurtgenoten?’ Aan de ene kant leeft bij hem het idee om zich terug te trekken in de natuur van zijn stadstuintje, aan de andere kant wil hij zoveel mogelijk mensen ontmoeten. Vooral van dat laatste doet hij verslag. Gelukkig voor Vinkenoog maar helaas voor de literatuur zijn dat allemaal heel ‘interessante’ en ‘belangwekkende’ mensen, waar hij ook komt en wie hij ook ziet of spreekt. Waaróm zijn ze dat? Omdat het mensen zijn, dat is wat Vinkenoog betreft al genoeg. Maar voor de lezer blijft het meestal bij die mededeling, vrijwel nergens werkt Vinkenoog zijn vaak in telegramstijl genoteerde observaties en associaties uit, hij rammelt ze opgewekt uit zijn schrijfmachine. Wie dan ook op zoek is naar het beeld van een nog altijd barstend vitaal leven kan in Stadsnatuur ruimschoots terecht, wie op zoek is naar een gestileerde vormgeving daarvan zoekt echter tevergeefs.
■