Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
O Rio de Janeiro A Photographic Journal door Bruce Weber Uitgever: Alfred A. Knopf Importeur: Van Ditmar, f155,40Mariëtte HavemanRickson Gracie is een speling van de natuur op het strand van Rio de Janeiro. Hoe moet je zo iemand beschrijven? Hij is zesentwintig, met kleine puntige oren en érg veel spieren waar meestal waterdruppeltjes op staan die het mysterie verhogen. Ik neem aan dat Bruce Weber die druppels erop heeft laten sprenkelen, ook al kom je Rickson vaak op het strand tegen, en is hij vaak zweterig bezig als hij niet dromerig voor zich uit zit te kijken. Hij is jiu-jitsukampioen; dat hij dat zou worden zie je al op een familiefotootje waar hij als circa zesjarige een ander ventje het been licht. Ook dan is het al een stevig sujet in een zwembroek met palmboompjes er op, voorbestemd om een winnaar te worden, een Kampioen op het Strand des Levens. De sterke Rickson is het zwakke ruggegraatje van O Rio de Janeiro, tussen een heleboel volmaakt nietszeggende en niets uitvoerende types op stranden en in hotelkamers. De aanleiding van het boek is, brutaalweg, pure verdeling: op de eerste bladzij is in grote analfabetenletters sprake van een aantal figuren die genoeg hebben van de clubs downtown en een kleurtje voor hun nieuwe liefjes op willen doen, met zijn allen op weg naar Copacabana Palace. Misschien zijn dit de cult heroes van de jaren tachtig, althans zo worden ze gepresenteerd in dit boek, dat ook een cult book wil zijn. Alleen zijn het geen existentialisten of highway-verslaafden die je hier tegenkomt, maar allemaal glanzende donkere schoonheden met een vrijetijdssyndroom uit de jaren tachtig. Volgens de Library of Congress Cataloging-in-Publication Data achterin het boek kan het gerubriceerd worden onder Rio de Janeiro (Brazil) - Social Life and Customs - Pictorial Works en Rio de Janeiro (Brazil) - Popular Culture - Pictorial Works, maar dat is belachelijke onzin. Dit boek heeft niets te zeggen over ‘social life and customs’ in Brazilië, hoogstens over een heel beperkt aspectje daarvan, dat dan nog volledig gestileerd en uitgekamd is met behulp van een stylist, kapper en cosmeticien, en afgeschermd van te veel Braziliaans social life and customs door een bodyguard, best boy en chauffeur. Het enige teken van sociaal bewustzijn in dit boek is dat een deel van de opbrengst ten goede zal komen aan de bestrijding van aids. O Rio de Janeiro hoort tot een soort fotoboeken waarin niets anders dan de pure verleiding centraal staat; de kijker wordt uitgenodigd zich te verliezen in een verfijnd kunstmatig universum van glanzende negers, blanke schoonheden of (bij Bruce Weber) bruine Brazilianen met smeltende blikken, badend in een uitgekiende lichtval die hier nog extra is gesausd met zachtpaarse, zachtgroene, rozeblauwe en beige steunkleuren op dik, zachtgeel papier. Door die steunkleuren is het soms of je in zo'n diepzeeaquarium zit te turen, met wisselend gekleurd licht voor de sfeer. Liefhebbers van deze boeken moeten er veel geld voor over hebben want ze zijn onveranderlijk peperduur. Ook daarmee wekken ze de nodige reserve en zurige commentaartjes; uitspraken en recensies over fotoboeken van Robert Mapplethorpe en Jean-Loup Sieff hebben vaak een toon van geïrriteerde bewondering; het is knap gedaan, maar ergens deugt het niet. De bestaande weerzin tegen deze fotoboeken is volgens mij niet het gevolg van kleinburgerlijke preutsheid en bekrompenheid, zoals de makers en hun aanhangers uitleggen, maar ook een reactie op het feit dat die boeken zelf lijden aan een mate van bekrompenheid. Wat je doorgaans ziet zijn, onverfijnd gezegd, mannen en vrouwen die een beetje wezenloos artistieke houdingen aannemen voor de camera. Vaak bevinden ze zich op sokkels en podiumpjes, elk Jean-Loup Sieff-meisje heeft haar eigen piëdestal. Ik geloof dat dat het is wat nog het meest irriteert. Als het hier gaat om de hogere prikkeling, zoals de makers vaak grif erkennen, laat het dan in hemelsnaam geen kunstporno zijn. Daar heeft niemand wat aan, en het doet denken aan een ouderwetsere soort, toen zulke boeken nog de schijn moesten ophouden van eigenlijk over iets anders te gaan. Het punt is dat er onder al die kunstigheid, überhaupt weinig interesse spreekt uit deze manier van fotograferen. Mapplethorpe is een knap fotograaf maar het maakt niet uit wat hij fotografeert, mannen, bloemen of interieurs; het is allemaal één chique pot nat. Onder de uitgekiende lampenopstelling rammelt het rücksichtslos door, de ene pose na de andere; er is een bepaald niveau van esthetiek en daar blijft het bij hangen in eindeloze herhaling. Dit wordt duidelijk wanneer je deze foto's vergelijkt met bijvoorbeeld die van Irving Penn, die nog uitgekiender en esthetischer zijn, maar voor wie de esthetiek een uitdrukkingsmiddel is voor een specifieke belangstelling in een oogopslag of een houding, waar iets mee is dat interesse wekt. Natuurlijk zijn er ook binnen het hier besproken type foto's kwaliteitsverschillen. Af en toe kom je iets tegen dat er uit springt, een mooie merkwaardige foto zoals de hazewindhondeman van Hans van Manen, met het typische toefje schaamhaar. Maar meestal zijn het enkelingen, silver bullets zoals John Szarkowski ze noemt, die bijna onopgemerkt blijven in het precieuze, statische tableau. Bruce Webers O Rio vormt in zijn geheel een uitzondering. Ook bij hem is alles weliswaar vrij pointeloos en gebeurt er weinig waar de blik speciaal door wordt vastgehouden, maar het geheel is verpakt in een vorm die op zijn manier ook vluchtigheid uitdrukt, en die wat er wezenloos aan is beter verteerbaar maakt. Het kan zijn dat dit moralistisch klinkt, maar het zijn intuïtieve reacties van de kijker waar een fotograaf rekening mee moet houden, wat voor doel hij ook wil bereiken, en het lijkt alsof Bruce Weber zich daar wel bewust van is. Het is dezelfde kwaliteit die je tegenkomt in zijn foto's voor Calvin Klein-ondergoed. Ook die foto's ontlenen een suggestieve kracht aan een hoge graad van vluchtigheid: beeldschone halfnaakte tieners die een beetje over elkaar heen hangen. Zulke foto's zijn gewoonlijk te vinden in dure mode- en societybladen, ze zijn sterk bepalend voor de sfeer in die bladen, en ze maken veel goed van wat er aan redactionele pagina's in staat. De functie die ze hebben is het verkopen van ondergoed, parfum of sigaretten, en het is een feit dat in die wereld de grootste prestaties van fotografisch vernuft worden geleverd. Zonder deze foto's zouden de meeste dure tijdschriften wel opgedoekt kunnen worden, niet alleen om financiële redenen, maar simpelweg omdat ze een belangrijke reden vormen waarom die bladen überhaupt worden gekocht. Eigenlijk is het geen wonder dat er nu een markt is voor fotoboeken die uitsluitend bestaan uit zulke foto's; het probleem daarbij is alleen dat het verrassende en vanzelfsprekende dat ze hebben als reclames in tijdschriften, verloren gaat wanneer je ze bij elkaar zet in een boek. Bruce Weber heeft dat probleem op een slimme manier ondervangen door van zijn fotoboek eigenlijk één groot glamourtijdschrift te maken. Het is gedrukt op grof, kranteachtig papier dat doet denken aan het tijdschrift Interview, evenals het formaat en de stoffige kleuren; er is een suggestie van ‘redactionele pagina's’, van een ‘inhoudelijke’ aanleiding in de tekstjes en kleine beeldverhaalachtige episoden, al is het natuurlijk een inhoud van niks, een namaakinhoud. Het is de manier waarop Interview en Vanity Fair zich bezighouden met sociaal leven en gewoontes, als een excuus om te mogen snoepen van rijkdom, schoonheid, jeugd en seks. ■ |
|