De Russische literatuur na Karel van het Reve
Twee naslagwerken, het ene onmisbaar, het andere bruikbaar
Russische letterkunde door dr. E. Waegemans Uitgever: Het Spectrum, Aula-reeks, 416 p., f29,50
Russische literatuur in de 20ste eeuw Satire, utopie, anti-utopie in Sovjet-Rusland onder redactie van dr. Emmanuel Waegemans met bijdragen van August Thiry, Arthur Wollants, Emiel Wouters Uitgever: Universitaire Pers Leuven, 370 p., f79,-
Marko Fondse
Bang dat me één parel zou ontgaan, werkte ik me als jongen door de lijvigste literatuurgeschiedenissen heen. Tot ik ze bijna voor de literatuur zelf aanzag, zoals je een satellietfoto voor het weer en de globe voor de aarde kunt houden. Dat heeft zo zijn bezwaren. Karel van het Reve heeft de bezwaren tegen diverse vormen van literatuurbeschrijving bijna uitputtend behandeld in een essay getiteld Inleiding van tien bladzijden. Hij liet die doodleuk volgen door vijfhonderd bladzijden getiteld Geschiedenis van de Russische literatuur. Dat boek riep hier en daar een lichte teleurstelling op. Als naslagwerk zou het niet zo deugen en het stuurde de wetensdorstige na Tsjechov het bos in. De makke van dat boek was dat het eigenlijk zelf een kunstwerk was, meer een extensie van zijn andere essays, waarin hij de ramen lapt met allerlei al dan niet vermeende disciplines. Voor mezelf had ik parmantig uitgemaakt dat het beter een neutraler titel als Russische letterkunde had kunnen voeren.
Een boek van die naam is nu uitgebracht door de Leuvense dr. E(mmanuel) Waegemans, die op zijn beurt de lezer het bos vóór Poesjkin instuurt. De negentiende eeuw krijgt bij hem maar honderdvijftig bladzijden toegemeten tegenover bij Van het Reve vierhonderd. Dat wordt dus dringen, vooral omdat Waegemans ook enig recht wil doen aan de ‘context’ van die literatuur. Dat leidt natuurlijk automatisch, context of niet, tot iets tweedimensionaals, maar de doorsneegebruiker zal er ook niet anders van vergen en voor examinandi komt het bij een gegeven onderwijssysteem handig te pas. Maar bij Van het Reve komen die letteren echt tot leven. Vergelijk eens de capita over Tsjernysjevski. Bij W. een weliswaar ‘correct’ maar bloedloos aperçu waar ik overheen zou lezen, bij VhR. een meesterstuk van fairness over een invloedrijk tienderangsauteur wiens levenslot je hart doet krimpen, een persoonlijkheid waarvoor je diep de pet licht en uit wiens stromen progressistische wartaal VhR. nog kans ziet enkele verstandige opinies te vissen, die overigens door zijn aanbidders niet werden gedeeld. Lees VhR. over Nekrasov en je bent aardig geharnast tegen de man en vergelijkbare vrienden des volks, zonder zijn werk nu direct overboord te zetten. Omdat W. schroomt Nekrasovs populistische begaanheid door te prikken, is zijn portret veel onscherper. En wat te doen met deze zin: ‘Nekrasovs plaats in de Russische literatuur is te vergelijken met die van Heinrich Heine in de Duitse.’ Hier wordt een aardappel vergeleken met een diamant; maar hoe je die zin ook leest, hij is een zonde tegen de geest en dient bij herdruk geschrapt.
Het mag unfair lijken boeken van zo verschillende opzet met elkaar te vergelijken. Maar al zouden er tien Geschiedenissen van de Russische literatuur tegelijk verschijnen, dan zou iedere bespreker ze toch eerder aan die van Van het Reve toetsen dan aan elkaar onderling. Reves werk is dat van een glanzende erudiet, wat niet hetzelfde is als een veelweter of iemand met een gedegen kennis van zaken. Ik krijg de indruk dat Waegemans veel dingen nog serieus neemt die Reve, naar mij lijkt terecht, achter zich heeft gelaten. Bezitters van beide boeken moeten maar eens vergelijken wat beide auteurs te berde brengen over het woordenboek van Vladimir Dahl (Van het Reve p. 119, Waegemans, p. 373).
Medewerkers van het literair-politieke blad ‘De tijdgenoot’. Zittend van links naar rechts: Gontsjarov, Toergenjev, Droezninin. Staand: Tolstoj en Grigorovitsj
Sjolochov
david levine
Een werkelijke aanwinst is Waegemans werk voor ons land door de informatie over de literatuur na Tsjechov. Het symbolisme doet hij wat schimmig af, maar dat kan aan het onderwerp liggen. Hij lijkt pas echt in zijn element in de Sovjetletteren, een afdeling die een robuuste gezondheid en geestesgesteldheid vereist. Je maag draait zich daar gemakkelijk om. Men kan er over twisten of abjecte draaikonten als de streekromancier Sjolochov of de ‘rode graaf’ Aleksej Tolstoj en zo veel anderen al die aandacht toekomt in ons land, waar ze niet verplicht zijn.
Hoe schrijf je de geschiedenis van een literatuur die als zodanig had opgehouden te bestaan überhaupt?
Vraag: hoe pakken Duitsers de scribenten van het Duizendjarig Rijk (1933-1945) aan? Waegemans omzeilt het dilemma niet, uit zijn aanpak blijkt duidelijk genoeg wat ‘literatuurgeschiedenis’ is en wat literatuur. Zijn behandeling van de ‘marginale’ literatuur, de verschillende emigrantengolven (ik miste Perelesjin), samizdat, tamizdat, dissidenten, de ‘onofficiële’ chansoncultuur et cetera krijgt veel meer aandacht dan in enig ander boek van die omvang mij bekend en geeft haar de kwalificatie onmisbaar.
De bruikbaarheid van Russische Letterkunde wordt nog danig verhoogd doordat Waegemans met een cirkeltje vóór de titel aangeeft of deze in Nederlandse vertaling toegankelijk is. Dit ei van Columbus-achtige procédé zou voortaan verplicht moeten zijn. Maar niet iedere literaire geschiedschrijver heeft iets achter de hand als Bibliografie van Russische Literatuur in Nederlandse vertaling, een werk dat Waegemans volgend jaar zal doen verschijnen en waar ik zeer naar uitkijk.
De indruk dat Waegemans zich in de Russische literatuur van onze eeuw het beste thuisvoelt, wordt versterkt door het collectieve werk Russische literatuur in de 20ste eeuw, waarvan hij redacteur en co-auteur is. Het houdt zich bezig met satire, utopie, anti-utopie en fantastiek in Sovjet-Rusland, zoals uit de ondertitel blijkt. Dat zijn genres die er in die letteren ongetwijfeld sterk uitspringen en dus een aparte behandeling rechtvaardigen; tenslotte is dat het terrein waarop een aantal van de oorspronkelijkste, dus onafhankelijkste geesten aan het werk is geweest (en waar de waanzin van West en Oost elkaar het dichtst naderen...). Hier ontmoeten literatuur en ‘historie’ elkaar automatisch, omdat het ‘toekomstliteratuur’ is en sinds de uitvinding van de ‘wetten van de geschiedenis’ ligt de toekomst immers vast?
Het in opzet heel bruikbare boek mikt op ‘studenten slavistiek en wereldliteratuur’ en ‘leerlingen van het middelbaar onderwijs’. Vooral aan die laatsten zal de soms wat ‘baldadige’ toon van sommige hoofdstukken wel besteed zijn. Er wordt af en toe flink naar de Sovjetunie uitgehaald, maar veel flinkheid is er niet voor nodig, als een auteur hoogstens wat moeilijkheden bij het verkrijgen van een visum voor dat land riskeert. In mijn woede heb ik ook wel eens een handje van dat soort flinkheid, maar in een werk met educatieve en ook wel wetenschappelijke pretenties doet men het gaarne zonder, temeer daar de behandelde stof duidelijk genoeg voor zich zelf spreekt.
Liefhebers van de harde SF kan ik dit werk gevoeglijk ontraden; het gaat over literatuur en overwegend zeer goede, getuige namen als Zamjatin-(Huxley-Orwell), Sinjavski (Terts), Zosjtsjenko, Boelgakov, Oljesja, Vojnovitsj, Pilnjak, Jerofejev en vele andere. Zelfs voor auteurs waar ik nooit veel in zag wist het uitstekende hoofdstuk over de Serapionsbroeders mijn interesse te wekken.
Het verhaal dat de censuur Boelgakovs De meester en Margarita sterk verminkt zou hebben bij de publikatie van dat werk in het tijdschrift Moskva, heb ik destijds in mijn nawoord bij de vertaling van dat boek zelf de Nederlandstalige wereld in geholpen. Het schijnt weerlegd te zijn door Boelgakovs Amerikaanse biografe Ellendea Proffer. Het zou hier slechts gegaan zijn om condensering van het boek, dat voor tijdschriftpublikatie wel erg groot was; bovendien verscheen later een volledige sovjet-uitgave. Maar als ik zie wát er toen geschrapt werd in Moskva, dan komen toch weer de twijfels. Maar de auteur van het hoofdstuk over Boelgakov had er Proffer op moeten nalezen.
Een beknopte bloemlezing uit de behandelde werken (vertaald), een register en een lijst van vertalingen, voor zover in ons taalgebied verschenen, completeren dit breed opgezette boek, bij mijn weten het eerste van deze soort in het Nederlands. Over dat Nederlands zou wel een en ander te zeggen zijn, maar ik krijg tegenwoordig wel teksten van Nederlandse literatuurvorsers in handen met zo veel rare woorden, dat ik niet durf uit te maken of het Belgschap van déze auteurs iets te maken heeft met een lichte kramp in de wenkbrauwen die ik aan de lectuur overhield.
■