Voorheen de koloniën
Hans Ree kan schaken en schrijven. Dat laatste doet hij in de NRC. Op 16 januari 1987 vertelt hij van een verblijf in Yogyakarta, nota bene de hoofdstad van de Republik Indonesia in de oorlog van Nederland tegen Indonesië van 1945-1950. Ree vindt Yogyakarta fascinerend, en hij schrijft: ‘Uit reisverslagen is me gebleken dat Nederlanders van onverdacht vooruitstrevende snit zich herhaaldelijk betrappen op de gedachte: hadden we Indië maar nooit weggegeven. Het is me ook overkomen en ik vraag me af waarom.’ Ik citeer Ree, omdat ik gefrappeerd werd door het woord weggegeven: hadden we Indië maar nooit weggegeven. Maar hebben we Indië weggegeven? Nee. De Indonesiërs hebben het teruggenomen en ze hebben daar een hoge prijs voor betaald. Curieus dat in Nederland ontwikkelde mensen dat niet als vanzelfsprekend beseffen, en dat het ons door Indonesiërs iedere keer weer ingepeperd moet worden dat wij in Indië niets weg te geven hádden. Eruitgeschopt werden we er. Maar dat mag je in Nederland eigenlijk niet zeggen. Of, zoals een ervaren antropoloog me onlangs zei: ‘Indonesië is bijna gedekoloniseerd. Nu Nederland nog.’
Een ontroerend voorbeeld van echte dekolonisering is Hugo Pos, oud en wijs jurist die zijn levensverhaal vertelde aan Jos de Roo. Die maakte er het boekje Oost en West en Nederland van (In de Knipscheer, f25, -) en dat is mooi, spannend, subtiel en intelligent. Pos was een kind van blanke ouders in Suriname, hij studeerde in Leiden en vluchtte na het begin van de oorlog om een niet-na-te-vertellen-reis te maken door de oorlogvoerende delen van de wereld waarna hij in 1945 zichzelf in Indië aantreft. Hij wordt er auditeur-militair in een gevangenkamp waar onder velen een Indonesische journalist wordt mishandeld. Dat is lastig, want de komst van een ploeg Engelse verslaggevers is aangekondigd, en die gemartelde journalist zal gaan praten. De Nederlandse commandant van het gevangenkamp doet een suggestie, maar geeft géén order. De suggestie is: maak die man af en begraaf hem. ‘Het wordt aan jou overgelaten, maar het komt van je allerhoogste chef. Het was iets dat me aan het denken heeft gezet, meer dan alle andere dingen. Ik begon te begrijpen wat we in Indonesië aan het doen waren en waar het uiteindelijk op zou uitmonden, op moord.’ Een treffende anekdote in een trefzeker boekje.
Wie echt iets van Indonesië weten wil, moet de literatuur van dáár lezen, en niet altijd maar Oeroeg of Het land van herkomst of De Eilanden. Allemaal mooie boeken, maar ánders. Anders mooi dan de bundel verhalen Een parel in het rijstveld (Het Wereldvenster, f23,50) waarin Clara Ella Bouwman met smaak en kennis negentien verhalen van na 1960 gebundeld heeft. Ze is ook de vertaalster en een goeie, voor zover een leek dat beoordelen kan. Het korte verhaal is in de Indonesische literatuur een ijzersterk genre, en het aantrekkelijke van de verhalen in deze bundel is dat ze niet puur gekozen zijn op politiek engagement en ideologische motieven. Het zijn stuk voor stuk écht mooi geschreven, bewogen, poëtische vertelsels waarin overigens aan wereldleed, ongerechtigheid en armoede geen gebrek is. Maar dat is inherent aan literatuur uit landen waar je, zin of geen zin, dagelijks te maken hebt met de armoede, de corruptie, het politieke lotgeval, en niet te vergeten de wil van Allah. Godsdienst speelt een rol in deze literatuur, net als de vraag naar goed en kwaad, waar een mens iedere dag voor staat als er de keuze is tussen kwaad of wat minder kwaad. En ondertussen leeft de liefde, krijgen mensen kinderen, lachen ze een beetje en huilen ze een beetje. Meer echter dan wij, denk ik soms. Wat l'art pour l'art is, zal je uit zo'n bundel niet lezen.
Wat zielig is, is daarom nog niet overtuigend. Bij The Women's Press verscheen van Farida Karodia Daughters of the Twilight (22,80), een sterk ideologische roman over een kleurlingenfamilie in Zuid-Afrika. Systematisch, naar mijn smaak te systematisch, wordt de familie getroffen door alle rampen van het kolonialisme: verkrachting van een van de dochters door een blanke jongen, uitzetting uit het eigen huis en verbanning naar een afgelegen stuk grond waar de winkel wegkwijnt, rassenwetten waarbij de kleurling (iemand van gemengd Europees-Afrikaanse herkomst) geen vrije schoolkeuze heeft, armoede en de kans op vervolging wegens politieke verzetsactiviteiten. Dat alles heeft me geen moment ontroerd. Het is waar, en tegelijk te programmatisch om waar te zijn in de literaire zin van het woord. Nee, lees of herlees dan nog eens een andere roman over leven in de kolonie die waar is in alle betekenissen van het woord: Schilden van leem van Boeli van Leeuwen (In de knipscheer, f25,-) verschenen in 1985 en er bekaaid afgekomen in de belangstelling. Het Zuidamerikaanse surrealistische, visionaire en mystiek-religieuze is er op een overtuigende manier in verenigd met de geschiedenis van banale profiteurs en politieke zwendelaars op Curaçao.
Het visionaire heeft al gauw iets kunstmatigs als het niet door een groot literair talent wordt beleden. Glen Pennock schreef De weg van de kat (In de Knipscheer, f29,50) en ik vind dat een onrijp, overtrokken, slecht geredigeerd boek over een soldaat in het begin van deze eeuw die tijdens een expeditie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger in Sumatra verloren raakt. Mystieke belevenissen met imheemse goden, een onwaarschijnlijk huwelijk, en proza dat geteisterd wordt door slecht gekozen beeldspraak maken het een warrig boek.
Soberheid, korte zinnen, ingehouden stiltes kenmerken het werk van Miriam Tlali (In de Knipscheer, f25, -) dat in een goede vertaling van Renée Bodt verscheen. Zij is een Zuidafrikaanse met echt schrijverstalent. Muriel is het verhaal van een zwarte vrouw die in een door blanken gedreven winkel werkt. Ze observeert hoe de baas bedden en radio's verkoopt, hoe hij met zwarten en met blanken omgaat, hoe het kredietsysteem werkt en in wiens nadeel, hoe de blanken onderling met elkaar omgaan, hoe zij langzamerhand haar ontzag voor blanken verliest. Alles heel gedetailleerd (een boze tong zou zeggen: saai), maar in de minutieuze observaties van het winkelbedrijf dat zwart wél als klant maar niét te vriend wil hebben, schuilt de kwaliteit van deze roman.
TESSEL POLLMANN