De moderne landschapsschilder is een fotograaf
Het stadslandschap van Rotterdam door vier fotografen
Stadslandschappen door Gabriele Basilico, John Davies, Gilbert Fastenaekens en Jannes Linders Uitgever: 010, f29,50
Boudewijn Bakker
In de warme augustusmaand van 1986 trokken vier fotografen, elk voorzien van een grootbeeldcamera en een statief, gedurende veertien dagen door de stad en de havens van Rotterdam: de Engelsman John Davies, de Belg Gilbert Fastenaekens, de Italiaan Gabriele Basilico en de Rotterdammer Jannes Linders. Samen werkten ze een documentaire foto-opdracht uit die gegeven was in het kader van ‘Architectuur en fotografie’, een samenwerkingsproject van de Rotterdamse Kunststichting en de fotogalerie Perspektief. Elk kreeg als werkterrein een van de vier door een begeleidingscommissie aangegeven deelgebieden, die naar het idee van de commissie het best aansloten bij ieders stijl en de onderwerpkeuze.
Deze originele maar tamelijk zware opdracht - gelukkig zat het weer niet tegen - resulteerde volgens plan in een tentoonstelling van ongeveer zeventig foto's in galerie Perspektief en in een fotoboek van de uitgeverij 010. De titel Stadslandschappen geeft precies aan wat het boek biedt: het portret van een stad die niet zozeer ‘stadsgezichten’ kent in de traditionele zin als wel een stedelijk landschap, waarbij de halfgeïndustrialiseerde landelijkheid van de randgebieden zonder merkbare breuken als vanzelfsprekend overgaat in de open stedelijkheid die ook de binnenstad van Rotterdam sinds mei 1940 is blijven kenmerken.
Het is geen toeval dat juist deze fotografen juist deze stad hebben geportretteerd. Ze behoren allen tot een ongeorganiseerd maar duidelijk herkenbaar internationaal gezelschap dat wel de ‘nieuwe topografen’ wordt genoemd, naar een tentoonstelling in het Eastman House in Rochester in 1975, waarin een groep jonge Amerikanen zich presenteerde onder de titel ‘New Topographics’. Wat hen allen bindt is de belangstelling voor het laat twintigste-eeuwse landschap van de westerse wereld, waarin een sparrenbos niet kan zonder een caravanpark - beide overwelfd door een machtig net van hoogspanningsmasten - en waarin de oude binnensteden nog slechts door de winkelstand gekoesterde reservaten zijn in een ogenschijnlijk structuurloze wildernis die met moeite bijeengehouden wordt door een wijdvertakt wegennet met groenstroken.
Gilbert Fastenaekens: Coolsingel
Zij zijn niet de eersten die zich tot dit soort landschappen voelen aangetrokken. Bijna niets is nieuw in de landschapskunst. Het landschap en het stadsgezicht zijn niet alleen van het begin af aan de meest beoefende genres in de fotografie (met het portret), ze hebben bovendien een drie eeuwen oude voorgeschiedenis in de teken- en schilderkunst. Zelfs de belangstelling voor het door de mens ingrijpend aangepaktc en aangetaste landschap is bijna zo oud als de landschapsschilderkunst: in de zeventiende eeuw vormden de molens en havens, de systematische inpolderingen en de strakke stadsuitleg van Amsterdam een modern landschap waarin de scheepswerven en de molenreeksen de moderne industrie vertegenwoordigden. Ruisdael, Berkheyde en Van der Heyden vonden in dat land hun thema's.
Vier eeuwen studie en oefening hebben een zo overweldigende rijkdom aan benaderingen en compositieschema's opgeleverd dat zelfs na de impulsen van de Nieuwe Fotografie in de jaren dertig in veler ogen op dit terrein alleen nog maar imitatie, pastische en citaat mogelijk leken, of alleen een steeds verdergaande grafische abstractie. Sinds omstreeks 1965 heeft de zuivere landschapsfotografie maar heel weinig serieuze beoefenaars gekend, met uitzondering dan van de maatschappelijke gecommitteerde reportagefotografen die - zoals bijvoorbeeld Robert Frank - het stedelijke landschap op een uitgesproken dramatische, bijna dwingende manier vorm gaven waardoor het, ook in die zeldzame gevallen waarin de mens op de foto ontbrak, toch maatschappelijk relevant werd. De jaargangen van VN uit die jaren bieden daarvan mooie voorbeelden. De ouderwetse landschapsfotografie leek een bijna letterlijk afgetrapt gebied, waarin een fotograaf met artistiek en moreel zelfrespect zich niet meer begaf.
‘Het is daarom niet erg overdreven te zeggen dat er inderdaad een behoorlijke hoeveelheid artistieke en zelfs wel enige morele moed voor nodig was om je omstreeks 1975, 1980, zij het dan met een zweem ironie, als ‘topograaf’ voor te stellen. Vooral geen boodschap, lijkt hun boodschap. En vooral geen mensen. Met name de Amerikanen zochten hun voorbeeld in de onnadrukkelijke-kunstloze fotografie van de 19de-eeuwse topografen, die met een vanzelfsprekendheid respect voor de werkelijkheid ook de meest triviale voorstellingen vastlegden. Het verschil is natuurlijk dat een kunstenaar niet bewust naïef kan zijn. Ook de consequent nagestreefde sloomheid van deze nieuwe topo-fotografie is niets minder dan een stijl, die in de handen van een kunstenaar tot uiterst beheerste beelden van onderhuidse maar onmiskenbare spanning leidt. De moderne landschapsfotograaf is een erudiet ‘met tact en inzicht’, zoals Mariëtte Haveman opmerkt in haar korte en heldere inleiding tot Stadslandschappen.
Het boek is inderdaad een heel mooie introductie geworden tot de moderne fotografie van landschap en stadsgezicht. Van de vier deelnemers is Fastenaekens het gemakkelijkst herkenbaar. Zijn favoriete onderwerp zijn stille straathoeken en verlaten werkgebouwen, uitsluitend 's nachts of 's avonds en dus altijd bij kunstlicht gefotografeerd. Dit soort beelden brengen als vanzelf al een zekere sfeervolle geheimzinnigheid met zich mee, die het nachtgezicht vanouds geliefd hebben gemaakt bij romantische zielen. Fastenaekens compenseert dat weer enigszins door een zeer koele toon, waardoor zijn platen toch ver afstaan van de ‘warme’ romantiek van bijvoorbeeld Brassaï's ‘Paris la nuit’ uit de jaren dertig. Zijn foto's doen denken aan de decors van een ijskoude Hitchcock, maar dan vóór het draaien begint. Vergeleken met Fastenaekens heeft John Davis het zich wel heel moeilijk gemaakt. Te moeilijk? In zijn brede panorama's van de Maasvlakte met de slordig rondgestrooide havenloodsen en gashouders brengt hij de professionele bedrijfsfotografie tot een niveau van perfectie waarop bijna niets meer te wensen valt. Elke zweem van voorkeur of klemtoon is hier vermeden en misschien komt het daardoor dat er ook niets meer te raden valt. Heel goed, maar ik verlang niet speciaal naar meer.
Anders is dat bij de twee laatsten, die kennelijk niet goed uit elkaars buurt konden blijven want sommige situaties, zoals de Brielselaan, komen bij allebei terug. Ook in hun manier van kijken is de afstand niet groot, hoewel het duidelijk is dat Basilico - als enige van de vier - eigenlijk architectuurfotograaf is. Hij maakt ook het meest gebruik van de verworvenheden van de Nieuwe Fotografie, waardoor zijn beelden een dramatische lading krijgen die de meeste van zijn schoolgenoten met opzet vermijden. Jannes Linders staat in dit gezelschap een beetje apart, omdat zijn bijdrage heel gevarieerde oplossingen laat zien voor heel verschillende situaties waardoor het geheel, hoe prachtig zijn foto's ook kunnen zijn, wat minder consistentie lijkt te bezitten dan die van de anderen. Misschien komt dat wel doordat hij als Rotterdammer al zoveel voorkennis bezat dat hij niet meer tijdens één bezoek één visie op Rotterdam kon ontwikkelen (zijn serie foto's van Amsterdam, in opdracht van het Amsterdamse Fonds voor de Kunst voor het Gemeentearchief, vertonen die eenheid van visie wel).
De foto-opdrachten waarvan dit boek het resultaat is, zijn gegeven in het kader van het project Architectuur en fotografie. De flaptekst noemt de spannende verhouding tussen die twee ook als thema van het boek. De redactie heeft twee auteurs een inleiding laten schrijven, een architectuurcriticus en een fotohistorica. De foto's hebben echter bij wijze van bijschrift steeds weer de boektitel gekregen, achterin staat alleen een lijstje met straatnamen en pagina's. Geen namen van gebouwen, geen namen van architecten. En misschien ook wel terecht, want architectuurfotografie - in de eigenlijke zin van het woord - komt in dit boek nauwelijks aan de orde. De bijdrage van dit rijk uitgevoerde en met zorg gedrukte boek met boeiende foto's van stadslandschappen aan de discussie over de verhouding architectuur-fotografie is de naïeve lezer dan ook volstrekt onduidelijk. Mariëtte Haveman schrijft uitstekend over stadsgezichten, de auteurs Barbieri en Rodrigo komen niet verder dan het in galmende ontaal verhullen van algemene waarheden. Wellicht had de driehoofdige redactie hierin wat meer duidelijkheid kunnen schepen. De spraakverwarring is al zo groot.
■
Boudewijn Bakker is verbonden aan het Gemeentearchief van Amsterdam.