Missie- en zendingsarbeid
Huwelijksfoto van een Knil-adjudant en een inlandse vrouw, begin deze eeuw
In het algemeen gold in de koloniën dat het vervangen van een slaaf of koelie goedkoper was dan het zorgdragen voor een omgeving waarin de ondergeschikten met zorg een relatie konden onderhouden en een aantal kinderen konden opvoeden. Hoe moet je nu tegen die achtergrond het werk zien van Misi Hartman, een legendarische zendelinge die in een Surinaamse slavenplantage omstreeks 1950 het lot van de zwarten deelde? Maria Lenders, haar beschrijfster in deze bundel, is wel erg inconsistent in haar oordelen over Misi Hartman die de slaven leerde lezen en schrijven, aandrong op orde en rust en de viering van de kerkelijke hoogtijdagen bevorderde in plaats van wilde danspartijen en orgiën. Aan deze ene kant verwijt ze de zendelinge dat die de slavernij niet bestreed, aan de andere kant beschrijft zij hoe de plantagedirecteur de zendelinge kwijt wilde, want beet hij Misi Hartman niet toe: ‘Jullie richten alleen maar schade aan met je onderwijs. Je hoeft de slaven alleen maar te leren dat zij in het zweet des aanschijns brood moeten verdienen’? Het lijkt mij dat wij als nakomelingen van het zendelingenvolk (Nederland gidsland) enige bescheidenheid in onze verwerping van die missie- en zendingsarbeid moeten betrachten. Natuurlijk was het allemaal uiterst bevoogdend, maar emancipatie gaat met bevoogding gepaard. Socialistische woningbouwverenigingen in de jaren twintig en dertig bouwden de ramen aan de straatzijde hoog in de muur - anders gingen de vrouwen maar op hun onderarmen uit het raam hangen en met de buren kletsen. Spelen met de kinderen, dát moesten ze, en geen geleuter over de prijs van de piepers.
Wat is er nog meer mooi in de bundel over de vrouwen in de koloniën? Op de eerste plaats het stuk van Jean Gelman Taylor over Europese en Euraziatische vrouwen in Nederlands-Indië in de VOC-tijd. Dat stuk verschijnt binnenkort echter in uitgebreider vorm als (vertaald) boek bij Wolters-Noordhoff. Het is inspirerend wetenschappelijk werk dat een latere, uitgebreidcre bespreking verdient. De studie van Elsbeth Locher over de koloniale bronnen van inheemse vrouwenarbeid is van belang; Sita van Bemmelen schreef over Toba-Batakse vrouwen; Wim Hoogbergen en Marjo de Theye over de vrouwenarbeid op de Surinaamse plantages. Veel van wat er nu als problematisch geldt in het Surinaamse gezin hier en daarginds aan de Marowijne is rechtstreeks verklaarbaar uit de slavengeschiedenis. Marja Oomens schrijft daar een artikel over in deze bundel.
Vrouwen van ‘gemengde’ afkomst (ik ken een oude dame die, kwaad om de racistische explicatie van het woord ‘gemengd’ altijd bokkig zegt: álle mensen zijn van gemengde afkomst) zijn belangrijk aanwezig in het proefschrift van Leonard Blussé dat Strange Company heet, met als ondertitel Chinese Settlers, Mestizo Women and the Dutch in Batavia. (Floris Publications, Dordrecht, f35, -.) In deze bundel mooie artikelen over onder andere de geschiedenis van Batavia en over de plaats van de Chinezen in de koloniale handel en wandel, staan ook twee goede stukken over vrouwen. ‘The Caryatids of 17th Century Batavia: Reproduction, Religion and Acculturation under the VOC’ beschrijft de opkomst van de pijler van het sociale leven in Batavia: de huisvrouw van ‘gemengde’ bloede, haar intrede in het christendom en de rol die de kerk speelde bij haar aanpassing aan haar blanke echtgenoot. Interessant, en slim, dat Blussé gebruik maakte van kerkelijke registers en documenten. Ook Jean Gelman Taylor, toen ze haar binnenkort hier te verschijnen boek over het sociale leven in koloniaal Batavia schreef, verwonderde zich erover dat Nederlandse historici nooit eens in die archieven van de kerk te Batavia keken.
Een hoogtepunt in Blussé's proefschrift is zijn uitvoerige beschrijving van Cornelia van Nijenroode, een half-Japanse half-Hollandse vrouw die in Batavia als een leeuwin haar erfdeel verdedigt tegen de hebzucht van haar tweede echtgenoot, niet ontoepasselijk Bitter geheten. Hier zijn alle ingrediënten aanwezig voor zo'n historische roman à la Du Perron zoals ze niet meer gemaakt worden: geld, stiefkinderen, politiek, liegen, bedriegen, slapen met de slavin, elkaar aan de haren ruziënd over straat slepen, dominee erbij, kerkeraad erbij, gouverneur-generaal erbij, niks helpt, corruptie, dubbelfuncties, roddel, de echtelieden wéér 's nachts rollend over het plaveisel van Batavia, grote huizen, een koets met vier paarden, een weggelopen slaaf die veel onheil brengt, en tenslotte na jaren en jaren procederen voor beide echtelieden de verbanning naar Holland waar Cornelia, half-Japans, half-Hollands, nog nooit was geweest. Daar verliest zij alles: haar zoon, haar geld, haar proces en tenslotte haar leven. Maar de oude Bitter leefde nog lang, inhalig en knorrig. Blussé heeft dat, op een enkel detail na, heel precies beschreven.
■