Pockets
Prima Donna. A History door Rupert Christiansen (Penguin 367 p., f24,50). Volgens het woordenboek is een primadonna de eerste zangeres in een opera; het begrip heeft daarnaast echter een negatieve connotatie. Het is een vrouw die altijd haar zin doordrijft, die weigert compromissen te sluiten en die klaagt. In deze gedegen studie schrijft Christiansen een geschiedenis van de meest bewonderde en gehate operazangeressen van de afgelopen driehonderd jaar. Duidelijk wordt dat de dames in die keiharde operawereld slechts dan de top konden bereiken, wanneer ze zich als primadonna gedroegen: weigeren onder de prijs te werken en aan onnutte zaken mee te werken, om het gevoelige instrument, de menselijke stem, te sparen. De auteur beschrijft dit soort gedrag zonder in stereotyperingen te vervallen, geeft een genuanceerd beeld van de moeilijke weg naar de top van zangeressen als Adelina Patti, Maria Callas en Renata Tebaldi, en benadrukt hun creatieve bijdrage in de ontwikkeling van de opera. De bibliografie en index maken dit voor het eerst in 1984 verschenen boek uiterst handzaam.
Balanchine's Tchaikovsky. Interviews met George Balanchine door Solomon Volkov, uit het Russisch vertaald door Antonina W. Bouis (Simon and Schuster 253 p., f35,85). De wereldberoemde choreograaf en balletmeester Balanchine heeft vanaf zijn jongste jaren grote bewondering gehad voor de componist Tsjaikovski; als twaalfjarig jochie stond hij al op het toneel in zijn ballet De schone slaapster. Uit de gesprekken die de musicoloog Volkov in New York met hem over de componist had ontstaat een liefdevol portret. Tegelijkertijd laat Balanchine zich vol nostalgie uit over zijn eigen jeugd in Petersburg, en vernemen we zijn opvattingen over choreografie, de balletwereld en het specifieke karakter van ‘balletmuziek’. Een prachtig uitgegeven dubbelportret dat ons minstens zoveel van de choreograaf als van de componist laat zien.
Eminent Victorians door Lytton Strachey (Penguin 267 p., f24,50). De criticus en biograaf Strachey stelt in zijn voorwoord bij dit boek uit 1918 dat hij met deze vier korte biografieën probeert een beeld te geven van het Victoriaanse tijdperk. Zijn benadering van de negentiende-eeuwse opvattingen over evangelisme, liberalisme, imperialisme en humanitarisme is uiterst kritisch. Hij is een van de eerste biografen die ook de minder flatteuze eigenschappen en hebbelijkheden van de door hem bestudeerde personen beschijft: de zelfzuchtige ambities van kardinaal Manning, de stiekeme hang naar roem van generaal Gordon. Met de portrettering van Arnold wordt het schoolsysteem even flink doorgelicht. Florence Nightingale blijkt niet alleen een slim organisator en goed verpleegster, maar ook een manipulatief en neurotisch wezen dat haar meest toegewijde medestander welhaast de dood injoeg. Strachey kreeg heel wat commentaar op dit boek maar vestigde hiermee tevens zijn naam; zijn voorwoord werd het manifest voor de biografen van de twintigste eeuw. Michael Holroyd wijst er in zijn inleiding op dat de bekritisering van Victoriaanse waarden, nu mevrouw Thatcher ze wederom introduceert, opnieuw actueel is.
Halliwell's Film Guide (Paladin 1124 p., f52,25). De herziene en bijgewerkte vijfde druk van deze gids bevat nu meer dan vijftienduizend ingangen. Het is een op de Engelse markt afgestemd naslagwerk, maar zeker voor alle BBC-kijkers erg handig. De lemma's bevatten de korte inhoud, de bezetting, technische gegevens van de films en een vermelding welke maatschappij de video op de markt brengt. Bij belangrijke films worden enkele citaten uit de kritiek gegeven. In de laatste tien pagina's beschrijft de samensteller de opkomst en ondergang van de film.
Moments of Reprieve door Primo Levi (Abacus 172 p., f19,20). Levi portretteert in sobere stijl een aantal kampbewoners die met hem in Auschwitz gevangenzaten. Van sommigen weel hij zich slechts een enkele uitspraak of een vluchtige ontmoeting te herinneren; met later verkregen informatie kan hij zich een beeld vormen van hun gezamenlijke kampverleden. In die hel waarin alle morele maatstaven verdwenen leken te zijn, bleken er toch mensen te zijn die een laatste restje altruïsme, naastenliefde en opoffering konden opbrengen. Een indrukwekkend monument voor al diegenen die de kampen doorstonden en voor hen die het niet overleefden.
The Shrapnel Academy door Fay Weldon (Penguin 186 p., f 19,20). Joan Lumb heeft de dagelijkse leiding over de Shrapnel Academy, een instituut ter herinnering aan het militaire genie Shrapnel, die in 1804 de granaat uitgevonden zou hebben. Voor de jaarlijkse Wellingtonlezing heeft Joan generaal Leo Makeshift uitgenodigd. Een kleine groep selecte gasten mag aanzitten aan een traditioneel diner voorafgaand aan de lezing. Het heterogene gezelschap lijkt garant te staan voor een vermakelijke bijeenkomst. Wanneer het instituut door heftige sneeuwval geïsoleerd dreigt te raken, wordt de spanning om te snijden en groeit de militaire paranoia. Het bedienend personeel neemt de gelegenheid te baat om in opstand te komen en een morbide tragedie is het resultaat. Weldon doorvlecht haar relaas met uitweidingen over belangrijke veldslagen en strategische beslissingen en laat zien hoe op kleine schaal de zaken op eenzelfde wijze uit de hand kunnen lopen. De puntige typeringen zijn geestig, bijvoorbeeld van de neiuwe vrouwenkrant: ‘The general feeling on the Woman's Times was that in order to be spectacularly in the right, other people had to be spectacularly in the wrong.’ Een aanrader voor alle pacifisten.
REINTJE GIANOTTEN