Jan Klaassen-effect
De verklaring maakt die werkelijkheid als altijd platter dan de fantasie. Elisabeths angst voor ‘oversteken’ blijkt tot een obsessie te zijn gegroeid, en het is geen beste reclame voor de psychotherapie dat de ‘leertherapie’ waaraan zij en haar mentrix Ada samen ‘werken’ gestagneerd is bij Elisabeths onverwerkte verdriet over de dood van haar vader. Er is iets als een Jan Klaassen-effect doordat Ada niet en de lezer wel te horen krijgt dat Elisabeths angst voor ‘oversteken’ terug te voeren valt op een verbod van haar vader, en dat haar overstekende katje diens fatale auto-ongeluk veroorzaakte.
De griezelige belevenissen van circus Fandoni, en Elisabeths wonderlijke ontmoetingen met ‘meneer Daniel’, die misschien wel, misscheen niet, een ambtenaar van de sociale dienst is, maar ook huisjesmelker, kunstschilder en eigenaar van een doodeng privé-panopticum, spelen zich af in onwaarschijnlijke stadsdelen. Straten en stegen die tot Elisabeths verbazing niet op de kaart blijken te staan, verhogen de boze-droom-kwaliteit van het verhaal. Met de horde dreigende manke oude vrouwen, die stampend met hun krukken en stokken een helse aanblik bieden, wordt het karakter van een griezelsprookje nogal fors aangezet.
Te dik, toch eigenlijk. De caleidoscopische weergave van Elisabeths zenuwinstorting blijkt bij goed opletten, vol te zitten met al te goedkope trucage. Die ‘grote, slanke, gevoelige handen’ van Daniel, zijn dat niet de handen van haar vader? De pleinvrees van het patiëntje Maria, lijkt die niet verdacht veel op de oversteekfobie van Elisabeth? Kan het toeval zijn, dat Elisabeth haar verloving verbreekt, omdat ze de ‘de oversteek’ niet aandruft? Zulke droomduiding mist freudiaanse allure. Platvoetig is ook de stijl. Elisabeths verloofde Joost ‘was niet alleen een aardige en vlotte vent, maar ook wat men noemt een uitstekende partij’. Maria, de privè-cliënte, lijdt aan ‘allerhande fobieën’. Door slapeloosheid gekweld ligt Elisabeth urenlang ‘te prakkezeren’, waarna ze ‘na een poos heen en weer gewoeld te hebben’ opstaat, en een aspirine neemt. Boeken en pennen worden onveranderlijk ‘ter hand genomen’, mensen ‘wippen over’ uit Engeland - alweer een ‘oversteek’ -, ‘maken gewag’ van een incident, ‘borduren voort’, als ze iets vertellen, ‘vermoeidheid’ ‘speelt hen parten’ of ze zorgen ‘dat alles reilde en zeilde’.
Om zo'n indifferente stijl aan te prijzen bestaat het woord onopgesmukt, maar de gemakzucht waarmee Rodenko steevast de meest voor de hand liggende uitdrukking opraapt, maakt vooral de indruk van iemand die het geheel opgegeven heeft iets aan z'n uiterlijk te doen. Rodenko's gewoonte om de onafgemaakte gedachten van haar personages in, ruw geschat, een op de drie zinnen af te breken met een gedachtenstreep, blijkt verbazend irritant te zijn.
■