Ik wil geen boegbeeld van mijn generatie zijn, alleen maar een schrijver
Martin Coenen
‘Altijd weer krijg ik te horen dat ik met Jay McInerney en Bret Easton Ellis dé nieuwe generatie schrijvers in Amerika uitmaak. Het is een verzinsel van de Italiaanse literaire kritiek. Van Family Dancing zijn nu twaalf vertalingen verschenen, maar nergens verkoopt het boek zo goed als in Italië. Op tournee in Europa vielen mij in Rome de egards van een rockstar te beurt. Uomo Vogue, een blad voor mannenmode, bracht een paginagrote foto. Héél mooi! Ik heb uiteraard naar het waarom van mijn succes geïnformeerd. Italiaanse en Amerikaanse families blijken nogal op elkaar te lijken zodat de Italiaanse lezer zich gemakkelijk kan identificeren met de ervaringen die ik beschrijf. Maar doorslaggevend is toch de fascinatie van de Italiaanse jongeren voor de culturele scene in New York. Ze wilden zo graag een school van hippe, jonge Amerikaanse auteurs. Sindsdien worden McInerney, Easton Ellis en ik in een adem genoemd, maar het heeft niets te maken met de realiteit. Daarvoor is ons werk te verschillend.’
David Leavitt en ik wandelen langs de baai van East Hampton, op Long Island. Leavitt wijst het huis van Billy Joel aan, de villa van Diana Ross. E.L. Doctorow en Joseph Heller wonen hier en in februari van dit jaar verruilde ook David Leavitt zijn kleine flat in het kosmopolitische New York voor een witgeschilderd, houten landhuis in deze groene, chique maar provincialistische enclave. Hij woont er met zijn vriend Gary, componist en dichter, en een kleine, witte terriër. Aan de wand van de leefkamer hangt een grote poster van Kuifje.
‘Noem mij gerust een Kuifje-freak. Als kind al was ik er dol op, vooral op het hondje. Nu ben ik een collectioneur van de albums. De illustraties zijn prachtig en vooral: de wereld van Hergé is perfect eenvoudig.’
De werkkamer wordt gedomineerd door een Apple-tekstverwerker. Het succes van zijn korte verhalen - eerst gepubliceerd in The New Yorker en Harper's en twee jaar geleden gebundeld in Family Dancing - heeft het David Leavitt mogelijk gemaakt om met zijn vijfentwintig jaar als full-time schrijver te leven.
‘Ik kon het niet meer aan om in New York te leven. Het is een veel te drukke stad, te veel lawaai ook. En als je als auteur een beetje succes hebt, word je voortdurend van diner naar cocktailparty gesleurd, zodat er geen tijd voor het schrijven meer is. Ik wilde een rustiger leven en ik wilde ook eindelijk het gevoel van een eigen huis kennen. De flats waarin ik in Californië en New York woonde, waren transitzones. Dit huis kopen en hier komen wonen, is de geborgenheid waar ik altijd naar gehunkerd heb.’
Als kind heb je dat gemist?
‘Ik ben opgegroeid in een tijd dat familiebanden hardhandig verbroken werden. Mijn vriendjes en klasgenootjes kwamen allemaal uit gezinnen waar de ouders gescheiden waren. Daarbij vergeleken viel het in mijn familie nogal mee, want mijn ouders zijn nooit uit elkaar gegaan, wat als een absoluut mirakel gold, maar hun huwelijk was wel verre van ideaal.’
Je vader was professor, jullie woonden op de universitaire campus. Dat was een beschermd milieu?
‘Ja en nee. Een universiteitscampus is prachtig omdat je als kind al toegang hebt tot een intellectuele wereld waar de meesten pas veel later mee geconfronteerd worden. Ik had ook zeer jong al toegang tot de schatten van de bibliotheek. Maar aan de andere kant was de entourage van de universiteitscampus juist niet beschermend omdat het een rusteloze periode was, met sit-ins, demonstraties, drugs ook. Mijn oudere broers en zussen waren actief in de anti-Vietnambeweging en zij gaven mij een boekje over die oorlog, geschreven vanuit hun linkse, politieke denkbeelden. Als tienjarig knaapje had ik plots een heel ander wereldbeeld dan mijn leeftijdgenootjes, voor wie Vietnam geen andere realiteit betekende dan die van Star Trek of Mannix. Zij groeiden immers op in een groot huis in een rijke voorstad, ver van het woelige campusleven in die vroege jaren zeventig.’