Humoristische observaties
Een uitzinnige liefde door Bob den Uyl Uitgever: Querido, 157 p., f27,50
Koos Hageraats
In deze als ‘drieluik’ gepresenteerde bundel richt Bob den Uyl zijn aandacht op Duitsland, Rotterdam, Frankrijk en België. De derde afdeling, ‘Kracht naar kruis’, heeft met de titel van de bundel het minst te maken, maar is wel het meest karakteristiek voor het schrijverschap van Den Uyl: steeds op zoek naar het één maar voortdurend stuitend op het ander, humoristisch, laconiek, soms scherpzinnig. De bundel is eerder een voortzetting van zijn eerder verschenen werk dan een vernieuwing daarvan, maar voor de liefhebber van zijn altijd goed verzorgde stijl zal dat geen bezwaar zijn. Zelfs het bekende getob met het einde van zijn verhalen - hij sluit ze niet zozeer af, hij stopt op een gegeven moment gewoon met schrijven - neem ik bij hem voor lief. Niemand is perfect, en Den Uyl is wel de eerste om daarvan in zijn verhalen melding te maken. Het enige wat ik daarbij betreur is, dat hij door dit manco waarschijnlijk nooit tot een volwaardige roman zal komen (Een zwervend bestaan uit 1977 wordt wel als zodanig gepresenteerd maar ook dat is eerder een verhalenbundel dan een roman).
Het best op dreef is Den Uyl in passages waar de vorm nog net niet uit zijn voegen barst. De spanning van de zinsbouw neemt dan toe door een uitgekiende inlassing van tussenzinnen die de ‘oplossing’ van de hoofdzin uitstellen: of Den Uyl last binnen een anekdote één of meer andere anekdotes in die het oorspronkelijk verhaal op aangename wijze uiteentrekken. Het meest geslaagde voorbeeld daarvan in Een uitzinnige liefde is de hilarische beschrijving van zijn worsteling met een baliejuffrouw die ‘door een gebrek aan haar speekselklieren voortdurend vocht afscheidt dat op de vloer druppelt’. Omdat hij zijn plattegrond droog wil houden trekt hij die snel terug, maar ook de baliejuffrouw trekt de kaart naar zich toe. Beiden houden dat gesjor stug vol, zodat het wel lijkt alsof ze met z'n tweeën een boom staan om te zagen. Ondertussen ziet hij hoe dit tafereel wordt gadegeslagen door een steeds bleker wordend meisje, hetgeen hem doet denken aan de bleekheid van een meisje uit De vernederden en vertrapten Van Dostojevski, waarna een exposé volgt over dat meisje uit dat boek - en dat alles gebracht op de uiterst laconieke toon die Den Uyl zo eigen is.
Bob den Uyl
Voor absurditeiten heeft Den Uyl een scherp oog. Als hij ze niet opzoekt dan zoeken ze hem wel op. Wie zich een beeld vormt van zijn totale oeuvre, krijgt de indruk dat de ene helft van zijn werk bestaat uit de beschrijving van de absurditeiten en de andere helft uit de vaak verrassend geslaagde poging om die absurditeiten van een bevredigende logica te voorzien. Het is wat mij betreft niet alleen een genoegen om te lezen waarover Bob den Uyl schrijft (al heeft hij in de keuze van zijn onderwerpen ook in deze bundel zijn zwakke punten) maar vooral van welk commentaar hij zijn observaties voorziet. Het humoristische effect dat hij daarmee bereikt maakt hem een onmiddellijk herkenbaar auteur in de Nederlandse literatuur. ■