Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
De duivel op kop door Bernard-Henri Lévy Vertaling Miep Veenis Uitgever: Bert Bakker, 412 p., f45,-Chris van der HeijdenHet boek doet aan De aanslag denken maar dan geschreven door iemand die niet in het midden van de jaren veertig maar in het midden van de jaren zestig de volwassenheid naderde. Door iemand voor wie de oorlog hoogstens oriëntatiepunt kan zijn, nooit vertrekpunt zoals in het werk van Mulisch. De parallel met De aanslag ligt vanwege de chronologische opbouw voor de hand: ook De duivel op kop is verdeeld in vijf episodes. De eerste begint in de oorlog, de laatste eindigt in een recent verleden. Maar oppervlakkig gezien houdt de overeenkomst daarmee ook op: Lévy heeft zijn boek vanuit vijf verschillende personages geschreven, bij ieder van hen hoort een andere vorm (dagboek, brieven, interview, getuigenis, belijdenis) terwijl Mulisch het verhaal vanuit de alwetende verteller gecomponeerd heeft; bij Mulisch gebeurt de beslissende daad in het begin, bij Lévy aan het eind; bij Mulisch is eenvoud troef, bij Lévy complexiteit. Zo zou ik door kunnen gaan en toch zou ik aan het eind concluderen dat dit fascinerende hoewel discutabele boek van Lévy De aanslag is van ‘mijn generatie’, van die mensen die de krant pas begonnen te lezen toen de Gaulle aftrad, woorden en bloemen nog macht leken te hebben en popsterren nog over een ‘betere wereld’ zongen. Dat dit zo zou kunnen zijn, is gezien de identiteit van de schrijver niet zo vreemd. Bernard-Henri Lévy, geboren in 1949 werd in het midden van de jaren zeventig plotseling bekend als een van de ‘Nieuwe Filosofen’, zo'n modieus strominkje dat iedereen nu vergeten is maar dat tien jaar geleden in alle media een overdosis aan aandacht kreeg (om daarna even snel weer te verdwijnen). Die ‘Nieuwe Filosofen’ kwamen honderd jaar na dato tot de verbazingwekkende conclusie dat Marx gestorven was. Voor hen was de Goelag-Archipel de bom onder het radicalisme zoals de stalinistische processen dat voor een vorige generatie waren geweest. Deze ‘jongens’, onder wie Glucksmann, Benoist en Lévy, hadden in '68 op de barricaden gestaan om er hun links alternatief uit te schreeuwen; ze hadden ‘hun’ revolutie zien doodbloeden en werden door de publikatie van Solzjenitsyns boek ook nog geconfronteerd met het definitieve faillissement van ‘hun’ ideologie. Ze moesten helemaal opnieuw beginnen en dat was dan ook het programma van het dagblad dat Lévy in 1975 oprichtte. L'Imprévu heette het en bestond precies elf dagen, hetgeen niet zo vreemd is als je het uitgangspunt ervan bekijkt: ‘refaire le monde’, helemaal opnieuw beginnen, bij nul. Twee jaar nadien publiceerde Lévy het boek dat hem beroemd zou maken, La barbarie à visage humain. Daarin wilde hij een ‘archeologie’ (Foucault was hun Kant) van de tegenwoordige tijd schrijven. Als de geschiedenis een doel heeft, zo preekte Lévy in deze nieuwe bijbel van het pessimisme die in de zomer van 1977 op het strand van hand tot hand ging, dan is dat gelegen in de terreur zonder grenzen, in de barbarij verkleed in menselijke gedaante. Moderne fabrieken, moderne staat, moderne stad, glimmend, schoon, veelbelovend. Maar de dood van het individu. De enige Vooruitgang bestaat uit een ontwikkeling in de richting van het Kwaad en dat kwaad wordt vooral vertegenwoordigd door de staat. Na de dood van God, zo beweerde hij in zijn volgende boek (Le testament de Dieu) heeft de staat de rol van sacraal instituut overgenomen. De enige weg die de intellectueel overblijft is rebellie. ‘Jamais plus nous ne serons les conseillers des Princes, jamais plus nous n'aurons ni ne viserons le pouvoir.’ Met heersers, met macht willen we nooit meer iets te maken hebben. | |
DroomgedachtenDit soort boeiende maar ook wat puberale borreltafel filosofie vertaalde Lévy in 1984 in Le Diable en tête in literaire termen. Hoofdpersoon van dit boek is Benjamin C., een directe reminiscentie natuurlijk aan Benjamin Constant. Benjamin wordt geboren als zoon van een vader die in de oorlog aan Duitse kant gestaan had en na de bevrijding daarom ter dood werd gebracht. De zoon krijgt een mooi verhaal opgedist - iets over een verdwaalde kogel - maar begint zich op oudere leeftijd vragen te stellen. Omdat niemand hem de ware toedracht vertelt, verzint hij een nog mooier verhaal over een heldhaftige papa die in het verzet gevallen is. Met dit soort droomgedachten maakt hij het leven van zijn stiefvader, oom Jean, onmogelijk. Deze man heeft werkelijk in het verzet gezeten maar is in de ogen van het kind natuurlijk nooit zo manmoedig geweest als de echte vader. Benjamin blijft over zijn ‘oorsprong’ in het duister tasten tot hij het dagboek van zijn moeder (deel I) in handen krijgt en de waarheid leest. Stilte. Enkele jaren later sterft de moeder en de jongen blijft alleen met oom Jean die vanuit zijn rol in het verzet nu een vooraanstaande positie in de politiek bekleedt. Tussen zoon en stiefvader ontstaat een buitengewoon gecompliceerde verhouding die uiteindelijk volledig uit de hand loopt. Benjamin gaat studeren, neukt de ene na de andere dame van goede stand en komt dan - we zitten midden in de Algerijnse oorlog - in contact met een meisje dat hem voor het Algerijnse verzet inschakelt. Benjamin reist hiervoor naar Genève, wordt gepakt, belandt voor korte tijd in de gevangenis. Daar krijgt hij iets te horen dat hem voorgoed met oom Jean doet breken. Zo eindigt de tweede episode. De derde bestaat uit brieven van de vriendin van Benjamin tijdens zijn studententijd. Het is het zwakste deel van het boek, vol kijkjes in de studentenwereld van de jaren zestig en het woelig leven van een aankomend revolutionair en terrorist. In het vierde keren we terug naar de gevangenis in Genève waar - zo blijkt nu - Benjamin de advocaat van zijn vader ontmoet heeft en te horen krijgt dat deze mede ter dood veroordeeld werd omdat ‘vrienden’ zoals oom Jean er belang bij hadden dat hij van de aardbodem verdween. Het conflict tussen de twee wordt nu duidelijk en het verdere verloop van Benjamins leven zo verklaarbaar: het verzet, zo was hem immers geleerd, was goed; collaboratie fout. Maar nu blijkt die grote verzetsheld die ook nog de rol van surrogaatpapa gespeeld had eveneens een schoft van het zuiverste water. Dat denkt Benjamin althans. Hij is het kind van twee kwade systemen, aan de ene kant het fascisme en aan de andere de democratie, gefundeerd op het verraad van oom Jean. Daarom blijft hem maar één weg open: het links alternatief. Maar als dat niet blijkt te functioneren, als blijkt dat arbeiders meer geïnteresseerd zijn in bier dan in vrijheid en intellectuelen meer in woorden dan in daden glijdt Benjamin af. Hij wordt terrorist, strijdt voor de Palestijnen, vecht met de Rode Brigades en neemt zich uiteindelijk voor om oom Jean te vermoorden. Dit alles loopt uit op treurnis, treurnis en dood. Lévy heeft in dit verhaal in literaire vorm de uiterste consequentie van een tijdperk willen schetsen. Normaliter kun je zoiets alleen maar aanvaarden (literatuur is een natuurverschijnsel, je kunt er naar kijken, meer niet) maar dit boek vertoont te veel kenmerken van een ideeënroman om het alleen als verhaal te behandelen. Het roept om vraag en antwoord. Is dit een juist beeld? Is deze Benjamin, produkt van vele kwaden, dolle terrorist, weggegleden melancholicus, werkelijk het ‘gelaat van een eeuw’? Het is gemakkelijk om deze pretentie van tafel te schuiven en dit ‘gelaat’ een masker te noemen, inwisselbaar voor tientallen andere. Achter dit twintigste-eeuwse ‘gelaat van de droeve figuur’ ligt te veel woeling, te veel spanning om het nog representatief te kunnen noemen. En toch, een moderne ideeënroman bestaat uit actie, kan niet meer uit lange discussies en halve traktaten bestaan zoals Point counter point van Huxley. | |
Losgeslagen moraalDe kern van het boek is de gedachte dat alle grote ideologische stromingen van de twintigste eeuw op een faillissement uitgelopen zijn. Voor fascisme en communisme spreekt dat voor zichzelf maar ook voor de moderne westerse variant van het liberaal-socialisme geldt dit. Deze is gebaseerd op hypocrisie (verraad van oom Jean), verstikt de burger met zijn schijnwelvaart (Benjamin is schatrijkhyperbool), verplaatst zijn conflicten naar elders (vergelijk Palestina-Israël in dit boek), dobbert op een volledig losgeslagen moraal (Benjamins liefdeleven), struikelt kortom aanhoudend over zijn eigen beloften. ‘Dialektik der Aufklärung’, dat is de ‘boodschap’ van het boek. Ieder individu dat deze ambivalentie doorziet, blijven maar twee wegen open (de andere zijn immers bij voorbaat al in diskrediet): sceptisch aanvaarden en dus schipperen tussen de scylla van zijn hoop en verlangens én de charybdis van de beperkte mogelijkheden; óf, zoals Benjamin doet, keihard de kont tegen de krib gooien, rücksichtslos je verlangens volgen en daarom verwoestend omspringen met eigen leven en dat van anderen. Om tenslotte te merken dat dit toch geen uitkomst is. Alleen melancholie en lethargie kunnen er het gevolg van zijn. Hiermee is deze ideeënroman indirect uitgegroeid tot een pleidooi voor een nieuwe sceptische generatie. Daarom zou ik dit boek De aanslag van een andere leeftijdsgroep willen noemen: nergens is nog duidelijk waar grenzen liggen; wat goed is, wat kwaad; wat er wel toe doet, wat niet. Dobberen op een zee zonder kompas en zonder oriëntatiepunten op het land: de uitkomst van het boek van Mulisch is het vertrekpunt van ‘de wereld van Lévy’. ■ |
|