In memoriam Gerrit Borgers
Anton Korteweg
‘Ik had nooit het gevoel een betrekking te vervullen.’ zei Gerrit Borgers in zijn toespraak bij zijn afscheid als hoofdconservator van het Letterkundig Museum op 25 januari 1979, ‘maar vervuld te zijn door een betrekking.’
Vervuld van zijn betrekking als conservator, later hoofdconservator, is Gerrit Borgers vanaf zijn aanstelling in december 1954 tot zijn benoeming als hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam in 1979 bijna een kwarteeuw gebleven. Langer nog, denk ik. Ik heb hem tijdens zijn vijfjarig professoraat nooit willen vragen hoe dat ambt hem beviel, omdat ik bang was dan te horen te krijgen dat hij terug wilde. De Japanse steenhouwer, dus.
Dat het letterkundig leven in dit land georganiseerd is en dat er voor de belangen van schrijvers en vertalers adequaat opgekomen kan worden, is goeddeels aan zijn organisatorische en op samenwerking gespitste kwaliteiten en inzet te danken. Hij had een vanzelfsprekende autoriteit en een wat hoekige charme - een combinatie die het hem mogelijk maakte om anderen tot zijn medestanders te maken voor het bereiken van de doelstellingen die hij wenselijk vond. Zo heeft hij talloze literaire organisaties een vorm gegeven waar ze het nog lang mee kunnen doen, of ze helpen stroomlijnen. De PEN, de Stichting voor Vertalingen, het Willem Kloos-Fonds, de Jan Campert-stichting, de Vereniging van Letterkundigen, het Fonds voor de Letteren, de Stichting Het Schrijvershuis, Poetry International, er is geen letterkundige organisatie geweest die hem geen dank verschuldigd is voor zijn bezielend - zo noem je dat, maar zo was het ook meestal - voorzitterschap of zijn zorgvuldig beheer van de penningen. Al deze activiteiten gingen gepaard met een verwonderlijke rust bij de veroorzaker ervan. Borgers had de gave van de op organisatorisch gebied werkelijk begaafden om de beroeps-doeners - en dat waren er nogal wat - de indruk te geven dat hij altijd alle tijd, en energie, had. Waar hij die vandaan haalde, is me nooit duidelijk geworden. Hij regelde gewoon met overgave, talent en volharding waar hij dat nodig vond.
Misschien is de drijfveer achter zijn veelvuldige activiteiten toch geweest: zijn betrokkenheid bij de materiële noden van de individuele schrijver, te beginnen bij die van Hans Andreus en van andere Vijftigers, vijfendertig jaar geleden, en eindigend bij zijn pleidooien, gedaan in een van zijn talloze hoedanigheden, om een hetzij wat vergeten dichter, hetzij een langdurig maar toch niet rijpen willend talent van een uitkering dan wel een bemoedigende prijs te voorzien. Hij kende de noden van elke schrijver, want hij zat overal in, en dank zij de grote persoonlijke invloed die hij zich met recht in fondsen, stichtingen en andere instellingen had verworven, wist hij die meestal nog te lenigen ook. Zijn talent voor het bepleiten evenaarde dat voor het organiseren zonder dat daar hinderlijk geritsel bij te horen was.
Wat het Letterkundig Museum, zijn levenswerk, betreft: hij heeft het opgebouwd van een eenmansbedrijfje tot een riant gehuisvest archief, museum en documentatiecentrum waarop iedereen wie de conservering, bestudering en bevordering van onze literatuur na 1750 ter harte gaat, trots mag zijn, ook internationaal gezien. Ook wat dat betreft kan Borgers, om de dank zij hem geliefde Paul van Ostaijen te parafraseren, nu gaan slapen als de reus die hij was.
■
Anton Korteweg is hoofdconservator van het Letterkundig Museum