Tijdschrift
Wat is er zo leuk aan het lezen van brievenboeken? Dat het net is of je zelf veel post krijgt? Dat je je dus de aangesprokene/aangeschrevene voelt of dat je juist intenser meeleeft met de schrijver van de brieven? Zoals je pijn in je buik krijgt bij het lezen van Celies eerste brieven in The Color Purple over hoe ze door haar (vermeende) vader wordt verkracht? Of maakt het feit dat de grenzen tussen feiten en fictie onduidelijker zijn de brieven spannender dan romans? In het Nieuw Wereldtijdschrift 1986/6 staat een aantal brieven van Jeroen Brouwers uit het binnenkort bij de nieuwe uitgeverij H in Antwerpen te verschijnen omvangrijke brievenboek Kroniek van een karakter. Twee delen van vierhonderd pagina's zal dat boek beslaan en er zullen brieven, brieffragmenten en dagboekaantekeningen van 1976 tot 1986 in staan, de tien jaar dat Brouwers al in Exel in de Achterhoek woont. De kunst van het briefschrijven is bij de meeste mensen allang vervangen door de kunst van het telefoneren, maar dat geldt niet voor Jeroen Brouwers. Bij hem is het brieven schrijven er tijdens zijn kostschooljaren ingeramd, iedere week moest er een aanzienlijk epistel naar huis. Daarna is hij tot op de huidige dag brieven blijven schrijven om niet écht te hoeven schrijven, zegt hij, om het echte schrijven uit te stellen. Hij beschouwt het als een onschuldige hobby, die niettemin zo'n achthonderd boekpagina's kan beslaan. De brieven in het Nieuw Wereldtijdschrift zijn gericht aan Ad ten Bosch, Corine Spoor, Gerrit Komrij en Jaap Goedegebuure en zijn gezellig babbelend of fabulerend en ernstig van toon. Ze gaan over de omtrekkende bewegingen tot het echt van schrijven komt (aan Ten Bosch), over de Hollandse geborneerdheid (aan Komrij), over wat hem werkelijk bezighoudt (aan Corine Spoor) en over het feit dat hij alle wateren van het literaire leven over zich heen heeft gehad: ‘de Verguizing + Verramsjing, de
Bekendheid, de Literaire Prijzen, de Verkoop, de Kufferstories, de Roem en de confrontatie met Het Publiek’ (aan Goedegebuure). Hij haalt ook nog even flink uit naar het ‘kutlureel supplement van NRC Ha’. Fraai is het gegoochel met Dichtung und Wahrheit in de passage waarin Brouwers beschrijft dat hij verliefd werd op Liza uit Bezonken rood en dat hij haar na voltooiing van het boek weer heeft opgezocht en de allermerkwaardigste ervaring had dat hij met zijn eigen romanpersonage het bed deelde. Dit brievenboek lijkt me zo te zien een aanrader; het zal in verschillende toonaarden geschreven zijn, met gebulder als in de Papieren lullepijp, lichtvoetige passages en bewogen proza. Ik hou wel van de originele en soms wat zwaar aangezette formuleringen van Jeroen Brouwers. Nog meer brieven bevat het Nieuw Wereldtijdschrift: die van Jan Hanlo aan zijn moeder en vader, literaire vrienden en mogelijke uitgevers uit de periode 1945 tot 1950. Twee delen brieven van Hanlo verschijnen dit voorjaar in boekvorm bij Van Oorschot. De toon in Hanlo's brieven is vriendelijk (tegen zijn familie), beleefd (tegen zijn uitgevers) en éénmaal kwaad, wanneer hij merkt dat er in een gedicht van hem dat is opgenomen in Zuidenwind, cultureel maandblad voor Limburg, buiten zijn medeweten het een en ander is veranderd. Hij schrijft dit toe aan de dichterlijke vrijheid van de verantwoordelijke redacteur maar, zegt hij, ‘ik ken geen dichterlijke vrijheden, wel dichterlijke mogelijkheden. Een dichterlijke vrijheid die als zodanig wordt gevoeld is een mislukking.’
EVA COSSEE