Hedonisme
Van Hastings biografie, in 1985 verschenen bij Hamish Hamilton, is vorig jaar een paperback-editie verschenen. Hastings toon is meewarig. In Mitfords hartstocht voor ‘bliss’ en ‘shrieking’ (Mitfords voor gillen van het lachen) ziet ze niets dan afweer, ontstaan door het gevoel, vanaf de vroegste jeugd ervaren, niet geliefd te zijn. Diana, alweer: ‘The awful thing is, she doesn't come first with anybody.’
Maar zielig zijn staat niemand goed. Miss Mitford, toujours gaie, moet er sterk tegen gekant zijn geweest om het te zijn. In Madame de Pompadour (1945), een levendige, frivole maar tevens heel studieuze biografie, beschrijft Mitford met instemming hoe het aan het hof van Versailles niet tot de goede vormen gerekend werd om enig blijk te geven van persoonlijke tegenslag. Uit Voltaire in Love (1957) is heel duidelijk hoezeer ze Voltaire en zijn geliefde Emilie (la Marquise du Châtelet) bewondert in hun opvatting dat hedonisme het waard is om je voor in te spannen. Aan Evelyn Waugh, Mitfords favoriete correspondent en levenslange vriend, schreef ze dat ze one's own life & all one's relations als ‘een onvoorstelbaar goede grap’ beschouwt, een die je verwacht met anderen te kunnen delen. ‘Lieve help,’ schreef ze aan haar moeder. Lady Redesdale, ‘it's what's called Meant to be Funny.’ Lady Redesdale had zich gewond aan een schets van Nancy over haar kindertijd, waarin ze zich geportretteerd zag als ‘ongebruikelijk onverschillig’. ‘Wat deed mijn moeder de hele dag? Ze zegt nu, onder kruisverhoor, dat ze voor ons leefde. Misschien deed ze dat, maar niemand kan zeggen dat ze mét ons leefde. Dat was toen niet de gewoonte.’ Ik dacht dat het je aan het lachen zou maken, schreef Nancy verzoenend. De schets is een hommage aan Nancy's favoriete kindermeid ‘Nanny Dicks’, van wie ze ook een karikatuur gaf, als de leukste en stijfste Engelse nanny uit de literatuur, in The Blessing. Het stuk, ‘Blor’, werd geschreven voor de Sunday Times, en is herdrukt in A Talent to Annoy.
Veel van wat Mitford schreef was Meant to be Funny. Bovenal natuurlijk de ‘sprankelende romans over liefde in de high society’: The Pursuit of Love, Love in a Cold Climate, The Blessing en Don't Tell Alfred. Maar ook de biografieën, waarover de historicus A.J.P. Taylor zo leuk misprijzend zei, dat ‘iedereen die The Pursuit of Love bewondert, verrukt zal zijn dat de personages hun rentree maken, ditmaal in balkostuum. Ze doen nu alsof ze de leidende figuren zijn van de Franse geschiedenis, die om Lodewijk XV en zijn beroemde maîtresse Mme de Pompadour heendraaien. In werkelijkheid behoren ze nog steeds tot dat wonderbaarlijke luilekkerland uit Miss Mitfords verbeelding, dat net zo goed Versailles kan heten als het vroeger Alconleigh genoemd werd.’
Wie er niet genoeg van kan krijgen, kan ook nog het jeugdwerk proberen (Highland Fling, Christmas Pudding en Pigeon Pie, als pocket-omnibus door Arena uitgegeven). Die romans, over de Bright Young Things uit de jaren twintig, stellen als verdunde P.G. Wodehouse toch wel teleur na al het moois van later. Hoewel, ik zou blozen als ik zou moeten uitleggen wat er zo speciaal leuk is aan het oppervlakkig amusement dat een boek als The Pursuit of Love biedt. Is het de naïeve heldin, Linda? Is het vanwege het knarsende kunstgebit van Uncle Matthew?
Oom Matthews valse tanden blijken trouwens heel speciaal leuk bedoeld te zijn. Mitford laat hem spreken over zijn ‘dentures’, een woord dat een ‘non-U-indicator’ is. Echt ‘U’ (Upper-Class) is ‘false teeth’. De discussie daarover, in Mitfords opstel ‘The English Aristocracy’ (opgenomen in A Talent to Annoy) bezorgde haar in twee weken tijd wereldfaam. Het verscheen als tijdschriftartikel in Encounter, in 1955. De ingezonden brieven (talloze) bestreden Mitfords demarcatielijnen tussen ‘a lovely home’ (non-U) en ‘a nice house’ (U), ‘toilet paper’ tegen ‘lavatory paper’, ‘mental’ tegen ‘mad’, ‘wealthy’ tegen ‘rich’, en ‘serviette’ tegen ‘table-napkin’. Hastings vertelt dat er in The New Yorker een gedicht verscheen van Ogden Nash met de titel ‘MS Found under a Serviette in a Lovely Home’.
Het is heel leuk om in Noblesse Oblige, een door Mitford geredigeerde verzameling van alle bijdragen van de kopstukken onder de deelnemers aan de discussie, Evelyn Waughs ‘Open Letter to the Honorable Mrs. Peter Rodd (Nancy Mitford) on a Very Serious Subject’ te lezen. Waugh onderhoudt zijn vriendin ernstig over haar tomeloos snobisme. Hij wijst er haar fijntjes op dat een perfect toeval haar redde uit de gevreesde anonimiteit van de middle-class: pas toen Nancy twaalf was erfde haar vader, door de premature dood van zijn broer, een adellijke titel. Het onderscheid tussen ‘U’ en ‘non-U’, zegt Waugh nogal ernstig, doet hem denken aan mensen wier normen voor afwijzing simpelweg zijn Niet Zoals Wij (NLU, ‘Not Like Us’) en Niet Zoals Ik (NLO, ‘Not Like One’): ‘Iedereen heeft altijd elke gewoonte behalve die van hemzelf barbaars of pedant gevonden.’ Noblesse Oblige, waarin ook een prachtig gedicht van John Betjeman dat begint met de regel ‘Phone for the fish-knives, Norman’, is vorig jaar herdrukt.