Een drama van moeder en dochter
Waltraud Anna Mitgutsch's Het land van de geslagen kinderen: geloofwaardig als een Griekse tragedie
Het land van de geslagen kinderen door Waltraud Anna Mitgutsch Vertaling Tinke Davids Uitgever: Van Gennep, 222 p., f34,50
Gerda Meijerink
‘Het heeft geen zin over dit boek te schrijven. Iedere beschrijving legt het af tegenover de kracht, de intensiteit, de dans op het slappe koord van het origineel. Dit boek moet gelezen worden.’ Deze woorden van Ingrid Strobl in haar recensie in het tijdschrift Emma hebben mij twee jaar geleden helaas niet genoeg overtuigd om het boek waar ze betrekking op hadden, Die Züchtigung van Waltraud Anna Mitgutsch, meteen te lezen. Pas onlangs kwam ik daartoe en tegelijkertijd verscheen ook de Nederlandse vertaling. Het land van de geslagen kinderen heet het, een titel die behalve misschien voor een bepaalde categorie welzijnswerksters weinig aantrekkelijks heeft. Maar de lezer zij gewaarschuwd: wie Strobls woorden in de wind slaat en zich ook niets aantrekt van mijn advies dit boek te lezen, loopt een heel bijzondere ervaring mis. Het bijzondere van het boek zijn niet de ingrediënten van het verhaal, die zijn inmiddels wel bekend: van ‘Het drama van het begaafde kind’ tot de documentaires over kindermishandeling en de talloze literaire verwoordingen van de ongelukkige, eenzame jeugd zijn we gewend geraakt aan de onttakeling van de mythe van het gezin als hoeksteen van de samenleving en van de voorstelling van de kindertijd als enclave van het geluk.
Ook zijn de laatste jaren vooral in de Duitse literatuur boeken verschenen die met nog een andere mythe opruiming houden, met de idee namelijk dat vooral in burgerlijke families, in het zogenaamde kerngezin, het kinderleed veroorzaakt wordt en dat de familie-idylle nog voort zou leven in landelijke gebieden, op de kleine dorpen en grote boerderijen waar kinderen de ruimte hebben en omringd door dieren en liefhebbende ouders en grootouders in voorspoed opgroeien. Van die idylle blijft niets heel in de boeken van bijvoorbeeld Maria Beig, die in haar romans Rabenkrächzen en Hochzeitslose en haar verhalenbundel Ein Tierleben (allemaal te verkrijgen als Suhrkamp Taschenbuch) de wreedheid en somberheid schildert van meisjes- en vrouwenlevens in grote boerengezinnen. ‘Heimatliteratur’ noemt Martin Walser deze boeken, maar dan in een geheel nieuwe betekenis die elke idealisering en Blut und Boden-mystiek uitsluit. Ook Herbstmilch van Anna Wimschneider (Piper Verlag) is zo'n moderne Heimat-vertelling over levens die gedicteerd worden door armoede, moraal en arbeid en waarin de omringende natuur eerder een bedreiging vormt dan een bron van vreugde. In al die verhalen blijkt dat de dochters in die grote boerengezinnen een heel bepaald lot beschoren is. Meestal is er één, de oudste, die de kans krijgt te trouwen, bij de andere dochters wordt dat met alle middelen voorkomen om ze als gratis werkkrachten voor het huishouden en het bedrijf te kunnen behouden. Wat zich aan afgunst en rivaliteit, aan opgekropte zinnelijkheid en perversiteit in die families ophoopt, voegt zich vooral in de boeken van Maria Beig aaneen tot aan het absurdistische grenzende beelden, te vergelijken met wat Jerzy Kosinsky jaren geleden in De geverfde vogel heeft beschreven.
Het grote succes van de boeken van Anna Wimschneider en Maria Beig (beiden werden met literaire prijzen onderscheiden) heeft er zeker mee te maken dat daarin voor het eerst vanuit het perspectief van de dochters wordt verteld. Tegenover het in de literatuur en de theorie dominerende beeld van de burgerlijke variant van vrouwelijkheid wordt een beeld gesteld van vrouwen die uit een heel andere materie lijken te bestaan, die stoffelijker en robuuster zijn en waarbij de liefdeloosheid van het leven eerder leidt tot gewelddadige gekte, moord en doodslag dan tot de verfijndere neuroses van de burgerlijke zusters. Ook op deze manier wordt een eenzijdige voorstelling van wat de vrouw is doorbroken. Daarvoor hoeven deze schrijfsters zich niet aan allerlei vormexperimenten of taalspelletjes te wagen. Ook zoiets als een ‘vrouwelijke stem’ die kenbaar zou zijn aan een bepaalde omgang met het materiaal van de taal is hun vreemd. Kennelijk biedt de klassieke vorm van het vertellen nog mogelijkheden genoeg om door te dringen tot andere werkelijkheden. Dat geldt ook voor Waltraud Anna Mitgutsch's boek: In het land van de geslagen kinderen is een klassieke vertelling. Geen gezoek naar het verwoorden van het ‘onzegbare,’ geen gemier met benaderingen van wat zich aan beschrijving onttrekt, geen geëmmer over de herinnering die zich als een sluier over het verleden heeft gelegd, maar een verhaal waarin de blik scherp ingesteld wordt op een jeugd en waarin elk woord past als een dekseltje op een doosje.
Waltraud Anna Mitgutsch
In dat doosje zit het drama van de liefdehaatverhouding van een moeder en een dochter en van de angst van die dochter om ook met haar eigen kind verstrikt te raken in ambivalenties. Maar op het moment dat ze haar verhaal begint beseft ze dat het kwaad al is geschied: ook in haar dochtertje herkent ze de sporen van het ongeluk, ook zonder dat ze het kind geslagen heeft, gaat het geslagen door het leven.
Wat ze vertelt is geen poging zichzelf daarvoor te verontschuldigen en het is ook geen beschuldiging aan het adres van de gestorven moeder. Eerder is er sprake van een wanhoop, een machteloze vertwijfeling over de onherstelbaarheid van het ondergane leed van hen beiden. Het besef dat de moeder zich als een schik- en wraakgodin ophoudt in de kieren en gaten van het gebrekkige bouwsel dat de dochter uit haar leven heeft gemaakt, wordt zo verwoord: ‘De enigen die bestaan zijn immers zij en ik. Alles wat buiten is, is zij, de nacht en de zon, de slaap en de regen, de liefde en de haat en alle mensen die mijn levensweg kruisen en vertroebelen, en bovenal ikzelf. Ze heeft zichzelf in mij veranderd, ze heeft mij geschapen en is bij mij naar binnen geglipt toen ik gestorven ben, zestien jaar geleden, toen ze me doodsloeg, dertig jaar geleden, heeft ze mijn lichaam genomen, mijn gedachten afgepakt, mijn gevoelens in bezit genomen. Zij heerst en ik dien, en ik verzamel al mijn moed, al verzet ik me, zij wint altijd, uit naam van de gehoorzaamheid, de rede en de angst.’
Als je op de laatste bladzijde van het boek deze woorden tegenkomt ben je er allang van overtuigd dat ze waar zijn. Na alle gruwelijke voorvallen tussen de geslagen, misbruikte en vernederde moeder en de door deze moeder geslagen, misbruikte en vernederde dochter weet je dat de cirkel rond is en het noodlot onontkoombaar. De jacht op het geluk, leidraad in het leven van zowel de moeder als de dochter, is onder een gesternte van burgerlijk fatsoen, trots, hoogmoed en de angst voor schande in het tegendeel verkeerd.
Alleen door de discipline waarmee Waltraud Anna Mitgutsch dit triviale drama heeft beschreven is het een geloofwaardig verhaal geworden, geloofwaardig op de manier waarop Griekse tragedies geloofwaardig zijn. In In het land van de geslagen kinderen heeft het drama van het mishandelde kind, bekend van radio en televisie, op literaire wijze gestalte gekregen en het lijkt wel alsof je vooral in die vorm de verschrikkingen ervan tot je door kunt laten dringen.
■