Liefde uit plichtsgevoel
Louis Ferrons roman Over de wateren
Over de wateren door Louis Ferron Uitgever: De Bezige Bij, 196 p., f29,50
Koos Hageraats
De tendens in de richting van een scheiding tussen werkelijkheid en waan die Louis Ferron in Hoor mijn lied, Violetta (1982) inzette, voert hij verder door in zijn nieuwe roman Over de wateren. Voor lezers die met de eigenaardigheden van zijn eerder verschenen boeken nog niet bekend zijn, kan dit iets traditioneler vertelde werk dan ook een uitstekende introductie zijn.
Hoofdpersoon in Over de wateren is de gepensioneerde rechtbankgriffier Leopold Venohr, een kankerende, verzuurde en gedesillusioneerde vrijgezel met slechts één liefde: zijn bijna negentigjarige moeder die op bed romannetjes ligt te lezen. Venohr is bereid haar tot zijn laatste snik te beschermen tegen wat hij anarchie noemt - tegen de hele wereld dus. Maar hoe nobel is die liefde? In zijn herinneringen komt die moeder te voorschijn als een krachtig maar uiterst zakelijk en ronduit egoïstisch mens. Haar hele leven legt zij zich erop toe maatschappelijk hogerop te komen. De jonge Leopold voelt zich dan ook meer aangetrokken tot tante Tinette, die in alles het tegendeel is van zijn moeder: zij is spontaan, creatief en sensueel. Door haar wordt Leopold zich vaag bewust van zijn dichterlijke dromen; heel even ontwaakt dankzij haar het besef van een mogelijk schrijverschap: ‘Over vleermuizen, dacht ik, zal ik later nog eens een boek schrijven.’
Een boek komt er echter niet. In zijn studententijd raakt hij bevriend met Barmentloo, een opportunist van het zuiverste water. Hoewel ze in vrijwel alle opzichten elkaars tegenpolen zijn, klampt Leopold Venohr zich aan zijn vriend vast. Door Barmentloo raakt hij tijdens de oorlog betrokken bij het verzet waar hij zich heldhaftiger gedraagt dan hij later wil laten blijken. Door zijn deelname aan het verzet ontmoet hij de vrijgevochten Mathilde, de enige vrouw in zijn leven aan wie hij volledig verslingerd raakt. Zij maakt dezelfde gevoelens in hem los als tante Tinette deed, maar uiteindelijk is hij te bang voor ongeremde emoties om zich helemaal aan haar over te geven: hij breekt met haar, bindt, daarmee zijn dichterlijke ader af en keert terug naar zijn moeder. Er blijft hem niets anders over dan zichzelf voor te blijven houden dat hij alleen van haar houdt. Het failliet van zijn mogelijke schrijverschap blijkt wel uit de keuze van zijn beroep: door griffier van de rechtbank te worden stelt hij zijn mogelijkheden uitsluitend nog in dienst van zijn persoonlijke leven - hij wordt verslaggever van het Recht dat de losbandigheid, de anarchie bestrijdt, precies datgene bestrijdt waar hij zich in de liefde niet aan over durfde geven.
Nadat de eerste, jarenlang verdrongen herinneringen aan Mathilde zijn bovengekomen, begint het verabsoluteerde beeld van zijn moeder te verbrokkelen. Mede dankzij het kordate optreden van Marja die voor hem het huishouden regelt, begint hij langzaamaan in te zien dat hij zich door zijn moeder heeft laten corrumperen en dat het uitsluitend zijn angst voor Mathilde was die hem aan zijn moeder heeft gekluisterd. Het beste wat hij er al die jaren van heeft gemaakt is, beseft hij: liefde uit plichtsgevoel. Na de dood van zijn moeder moet daarom iedere herinnering aan haar worden verwijderd. Marja en haar twee kinderen, die uitsluitend oog hebben voor de toekomst, zijn hem daarbij zeer behulpzaam. Dankzij hun opruimacties beseft Venohr dat het nog niet te laat is om zijn werkelijke gevoelens alsnog te beleven in plaats van ze te onderdrukken en de vervormingen die daardoor ontstaan, te registreren.
Door de cyclische structuur suggereert Ferron aan het eind van de roman een identificatie van Marja met de moeder van Venohr, een identificatie die des te tragischer is omdat tevens gesuggereerd wordt dat opnieuw een vrouw uit Venohrs leven verdwijnt, maar nu op een moment dat hij dat verlies niet registreert maar beleeft. Dat trieste eindpunt, het verstilde beeld van Venohr die alleen zichzelf weerspiegeld ziet in de eetzaal van een restaurant in Tirol, vormt een sterke tegenstelling met de vaak ongeremde luidruchtigheid waarmee hij het grootste deel van de roman aan het woord is. Misschien dat dat beeld juist daardoor zo lang bijblijft.
■