Puntig geformuleerde vignetten
Een fragmentarische autobiografie van Mischa de Vreede
Persoonlijk door Mischa de Vreede Uitgever: De Arbeiderspers, 212 p., f29,50
Martin Koomen
Op de achterflap van Persoonlijk heet dit boek ‘een autobiografie in fragmenten’, een kwalificatie die weliswaar strikt genomen niet onjuist is, maar die wel tamelijk pretentieus aandoet. Men vindt hier een aantal autobiografisch getinte artikelen bijeen die voor het grootste deel eerder in diverse tijdschriften afgedrukt zijn geweest, van Vrij Nederland tot New in Chess, en wat vooral treft is de ongelijke kwaliteit van een en ander.
Globaal gesproken levert de eerste helft van het boek menig aangename leeservaring, waarna de tweede helft veel minder te bieden heeft. De slappe verslagjes die Mischa de Vreede in de tweede helft van haar boek uitbrengt van haar ervaringen als writer in residence in de Verenigde Staten troffen mij als een regelrechte afknapper: waarnemingen van niets, clichéachtig verwoord. En dit nadat ik zo juist niet weinig voor deze schrijfster was ingenomen door de lectuur van De Vreedes herinneringen aan haar jeugd en die aan het begin van haar letterkundige loopbaan. Voor de schrijfster is het dan ook te hopen dat ze ongelijk heeft met haar stelling van ‘wat het laatst gelezen wordt het langste (blijft) hangen’.
Ik weet trouwens wel zeker dat ze daar ongelijk in heeft. Wat goed geschreven is, dát blijft hangen. Daarom, en dus waarlijk niet alleen piëteitshalve, concentreer ik me nu verder maar op die staaltjes uit deze schervenverzameling die het mooiste glanzen. De herinneringen aan Lucebert bijvoorbeeld. Als jong meisje dat al sinds ze kon lezen schrijfster wilde worden, had Mischa de Vreede deze bewonderde dichter een brief geschreven nadat hem de Poëzieprijs van de stad Amsterdam was toegekend, en waarachtig, op een goede dag stond er in haar ouderlijke woning wel degelijk een antwoord op de schoorsteenmantel. Haar moeder koesterde bedenkingen jegens deze correspondentie met ‘zo'n louche figuur als Lucebert’, maar Mischa ontleende veel aan diens gedreven formuleringen. ‘“Wij zijn donkere kamers, wij zijn gevoelige platen”: Zie je wel? dacht ik. Ik voelde me iets minder uniek maar ook minder eenzaam. Anders eenzaam.’
Bij een ontmoeting die daarop volgde, mogelijk geworden doordat een Nijmeegse boekhandel ‘een avond met de Vijftigers’ organiseerde, bleek het uiterlijk van de poëet het gymnasiast je De Vreede geenszins tegen te vallen. ‘Lucebert zelf zag er precies zo uit als hij eruit moest zien: hij had een bleek gezicht, een apostelbaardje en hij droeg een zwarte trui met hoge boord en een zwarte cape om de schouders.’ Wat later lopen ze samen onder diezelfde cape door nachtelijk Nijmegen. Van Lucebert kreeg Mischa het adres van Simon Vinkenoog (‘een dunne, bleke jongeling’) die haar, toen ze een reisje naar Parijs maakte, op een middag de Franse hoofdstad liet zien terwijl zij bij hem achterop zijn scooter mocht zitten: ‘net als in Roman Holiday’. In zulke taferelen wordt messcherp het beeld geëtst van die ietwat treurige jaren vijftig. Toen Mischa om vlot te zijn over de ‘Boul-Mich’ sprak, verbeterde Vinkenoog haar meteen: ‘Zo mocht ik als Nederlandse die boulevard nooit noemen.’
Mischa de Vreede
klaas koppe
Niet minder vertederend zijn de herinneringen aan A. Roland Holst. Verrassend ook: het blijkt dat de door Corry Brokken gezongen schlager Milord de oude bard ‘mateloos opwond’, door de manier waarop ze zei: ‘Dan sluit ik het gordijn.’ Holst placht zich half glijdend voort te bewegen, ‘als over één nacht ijs waarvan hij eerst de houdbaarheid beproeven moest.’ Tijdens een eerste bezoek aan Roland Holst bij hem thuis, deed hij ‘onverwacht verliefderig’ tegen Mischa, maar nadat haar dichtbundel Met huid en hand was uitgekomen deed hij haar het genoegen haar meer als een ‘dierbare metgezelle in de dichterij’ te beschouwen dan als een geliefde.
‘Toen hij zijn veroveraarspose eenmaal had afgelegd, bleef er een aardige, attente, zalig beschaafde man over die veel gezien had en meegemaakt en daarover goed kon vertellen. (...)
Een man die onzeker was, bang om in ouderdom te verstarren, en daarom bereid mee te doen met welk spel dan ook, hoewel hij heel goed in zijn eentje kon spelen, met zijn eigen speeltjes waar hij niet buiten kon en zijn spelletjes waarvoor hij zelf de regels had vastgesteld.’
Het portret van Roland Holst, opgebouwd uit een veelheid aan subtiele toetsen, is wat mij betreft het hoogtepunt van deze bundel, maar men vindt hier méér puntig geformuleerde vignetten, soms min of meer in het voorbijgaan, zoals over een stokoude J.C. Bloem: ‘Bloem wilde dat ik naast hem kwam zitten en pakte mijn hand beet en ging daarmee spelen. Heel zachtjes voelde hij langs de kussentjes in mijn handpalmen, hij volgde mijn vingers met de zijne, boog ze, strekte ze en vouwde ze dan weer naar binnen. Lief hoor.’
Een beetje eigenaardig bij een boek dat met autobiografische pretenties wordt gelanceerd onder de titel Persoonlijk, is het nagenoeg ontbreken van reflecties over de eigen persoonlijkheid, of zelfs van een openhartige uiteenzetting van de eigen lotgevallen. Belangrijke ontwikkelingen en cruciale gebeurtenissen ná de kindertijd worden achteloos, vaak met slechts enkele woorden, aangeduid: een huwelijksleven dat ‘steeds moeizamer’ verloopt; ‘mijn echtscheiding’ enzovoorts. Men is dan ook nogal verbaasd om in het hier opgenomen artikel over naakstranden (moest dat na al die jaren nu écht worden herdrukt?) te lezen dat de schrijfster ‘schaamteloosheid’ in haar devies voert, maar slechts twee alinea's verder valt alles gelukkig alweer op z'n plaats: ‘Helemaal in mijn eentje naakt zijn tussen andere naakten leek me toch een beetje eng.’
■