Profetische woorden
Omslag van een van Welch's poëziebundels, door hemzelf getekend
In Horizon was Welch's literaire faam begonnen met de publikatie, in 1942, van een nog steeds zeer leesbaar en vermakelijk verslag van zijn bezoek aan de schilder Walter Sickert dat eindigt met Sickerts bemoedigende woorden: ‘Kom nog eens langs als je wat minder tijd hebt!’ (‘Sickert at St. Paul's,’ herdrukt in A Last Sheaf, John Lehman 1951.) Naar aanleiding van het Sickert-verhaal schreef de invloedrijke Edith Sitwell hem de profetische woorden: ‘Je bent een geboren schrijver,’ waarvoor Denton Welch haar zijn erkentelijkheid betuigde door zijn eerste boek, het autobiografische reisverslag Maiden Voyage aan haar op te dragen.
In het onlangs als Penguin herdrukte Maiden Voyage vertelt Welch van zijn weglopen van school in Engeland en zijn reis naar Shanghai om zijn vader te bezoeken en van zijn avonturen in China. Het was een goed idee van Penguin om min of meer tegelijkertijd met Maiden Voyage Michael De-la-Noyes oorspronkelijk in 1984 gepubliceerde biografie Denton Welch, The Making of a Writer als paperback te herdrukken.
De reis naar Shanghai was een terugkeer: Denton Welch was er in 1915 geboren. Zijn vader was er een zeer gegoed zakenman. Denton was de jongste van vier zoons waarvan er één op jeugdige leeftijd stierf. Negen was Denton toen zijn vader, met wie hij nooit enig contact heeft gehad, hem en zijn moeder naar Engeland bracht. Zijn moeder, een overtuigd Christian Scientist die hem met liefde overstelpte, stierf in 1927 aan Bright's disease, een nierziekte waarvan ook zijn broer Paul slachtoffer werd. Na haar dood was Denton in Engeland, in het huis van zijn grootvader en een ongetrouwde tante, praktisch een wees. Nadat Denton van de gehate public school Repton was weggelopen werd hij op de Goldsmith School of Art in Londen geplaatst. Voor het eerst van zijn leven was hij niet eenzamer dan hij wenste te zijn en kon hij doen wat hij werkelijk leuk vond. De drie jaren dat hij daar studeerde, tot 1935, het jaar van het verkeersongeluk dat hem tot aan zijn vroege dood praktisch invalide maakte, waren waarschijnlijk de gelukkigste van zijn leven. Ze staan kleurig beschreven in A Novel Fragment, postuum gepubliceerd in A Last Sheaf.
Al het werk van Denton Welch is zo overwegend autobiografisch dat De-la-Noye de schrijver bijna vanzelfsprekend zijn eigen verhaal laat vertellen in citaten uit de romans en verhalen, en uit de door De-la-Noye zelf bezorgde en in 1984 uitgegeven The Journals of Denton Welch en uit de honderden onuitgegeven brieven waaruit dikwijls blijft hoe dicht Welch in zijn werk bij de feiten blijft en hoezeer het beeld dat hij van zichzelf geeft, als ‘ik’ en onder een paar verschillende namen, klopt met de werkelijkheid. Welch schreef vrijmoedig over zichzelf, als iemand die nooit is gedwongen om in een bepaald moreel patroon te denken en op die manier zijn waarneming zuiver kon houden. Toch hebben de eenvoud en de directheid van zijn schrijven een morele kern. In een brief aan Henry Teece na diens weigering van ‘When I was Thirteen’ schreef hij dat hij zijn hele jeugd was gepest met zijn meisjesachtigheid. ‘En nu ik onafhankelijk ben,’ zegt hij, ‘weiger ik om wat ik aan duidelijkheid en eerlijkheid heb behouden te verdoezelen in de gebruikelijke vermomming van gemoedelijkheid, ironie en satire die de meeste mensen zo goed van pas komt.’ En in zijn eenvoud suggereert zijn werk een schrijfgemak dat, zoals gewoonlijk, bedrieglijk is. In zijn Journals zegt hij: ‘Ik geloof dat je 's morgens, wanneer het schrijven je tot de orde roept, voor de helse kant ervan op de vlucht slaat, voor de poging om gedachten in een vorm te gieten die ze voor een ander toegankelijk maakt, dat je je ervan afkeert met een onpasselijk makende weerzin (...).’
Zo toont Denton Welch zich in verhaal na verhaal bijna uitdagend precies zoals hij is: in veel opzichten de doorsnee-academiestudent, vrolijk en geestig, scherp van waarneming, gek op antiek en bric-à-brac, in de knoop met zichzelf en vooral met zijn homoseksualiteit, die in het Engeland van die dagen nog min of meer een doodzonde was; daardoor was hij in zijn provocerend gedrag op zijn speurtochten onder andere naar de binken die hij, als tengere jongen, bewonderde, niet altijd zo onschuldig als hij zich graag voordeed. Hij kon niet tegen kritiek en tekende in zijn werk zonder scrupules vaak weinig flatteuze portretten van vrienden, kennissen en familieleden, van zijn zeven jaar oudere broer vooral die hem zijn uitbeelding overigens nooit kwalijk heeft genomen. Hij was een doorgewinterde voyeur, dol op roddel en in staat om tegelijkertijd een model van beleefdheid te zijn en vernietigend in zijn hatelijkheid. ‘Verschoppelingen en zwervers’ trokken hem aan en hij liet zich benaderen door fantasten en leugenaars, mensen die hem verveelden en tegelijk angst aanjoegen. Voor Welch waren het afgezanten van een exotische wereld. Ze doken geregeld op in zijn werk. De zogenaamde oorlogsvlieger in het titelverhaal van Brave and Cruel, zogenaamd van adel, van alles zogenaamd, dapper en wreed, is een prachtig voorbeeld van zo'n gedreven zwetser die men liever op papier ontmoet dan op straat.
Denton Welch bezig met het schoonmaken van een van zijn barokke engelen, 1947.