VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
24 januari 1987 - nummer 4
Van een ‘blauwe beul’ tot een degelijk, maar niet flauw blaadje
Het tijdschrift De Gids 150 jaar
Chris van der Heijden
Vreemd. Het eerste nummer van de 150ste jaargang van De Gids - toch een beetje een speciaal nummer, het is deze week niet voor niets aan de koningin aangeboden - opent met een verhaal dat je eerder in Bres dan in dat oude blad van Potgieter en de zijnen zou verwachten. Het is van een van de redacteuren, van Harry Mulisch en heeft de hoogdravende titel ‘Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap’. ‘Grondslagen’, ‘mythologie’ en ‘schrijverschap’ in één zin, dat klinkt naar tovenarij en daarvan heeft dit verhaal in stellingen ook veel weg. God en orfisch, Charon en eeuwigheid, de hele santekraam van het ongrijpbare komt in dit leerstuk ter sprake. Dat is vreemd omdat morrelen aan het ongrijpbare nu net het enige is dat De Gids in de 150 jaar van zijn bestaan niet gedaan heeft. Destijds waren redacteuren gelovig met dezelfde vanzelfsprekendheid waarmee ze nu het tegenovergestelde zijn. Maar geen gezoek in de schemering, toen niet en nu niet. Dat althans zou je verwachten. Nu zie: ‘Maar het raadselachtige is, dat ik precies weet wat ik doe als ik schrijf, maar dat ik niet meer weet wat ik gedaan heb als ik ermee opgehouden ben. Ik kan mij er dan net zo min een voorstelling van maken als een lezer.’ Dat kan maar een paar dingen betekenen: Mulisch is God (die mogelijkheid schrappen we), of het artistiek proces is een gave die net zo onbegrijpelijk is als de schepping en de kunstenaar is de mens die om onverklaarbare redenen met die gave gezegend is. Die gedachte is zo mooi als de nacht en past bij een lange traditie die ook precies in de nachtzijde van de cultuur thuishoort. Maar is dat de cultuur die De Gids verdedigt en verdedigd heeft?
De huidige redactie van De Gids: Harry Mulisch, G. van Benthem van den Bergh, Wiel Kusters, Abram de Swaan, H.B.G. Casimir. Tekening van Siegfried Woldhek
‘De Gids staat voor vrijzinnigheid en voor de ideeën van de Verlichting,’ schrijft Godfried van Benthem van den Bergh in het korte voorwoord bij dit feestnummer en zo ongeveer zal iedereen het blad ook wel zien. Maar ‘de ideeën van de Verlichting’ horen bij de dagzijde, bij die traditie die meent dat 2 + 2 vier is en dat al het ongrijpbare en onverklaarbare dan misschien wel bestaat maar geen analyse waard is om de doodeenvoudige reden dat je er toch niets mee kan. ‘Waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen’, dat zou 'n motto van De Gids kunnen zijn. Maar hoe is het dan te verklaren dat dit nummer opent met een artikel dat precies dat ontkent? ‘De Gids wil noch in het staatkundige, noch in het godsdienstige, noch in het letterkundige als partijganger optreden; hij begrijpt geene vrijheid zonder eerbied voor ieders verdedigbare meening, geen streven naar waarheid wanneer hij aan een banier, van de zijne verschillende, den weg naar haren tempel zoude willen versperren.’ Ook die alinea uit de prospectus van De Gids citeert Van Benthem van den Bergh in zijn voorwoord. Betekent dit dat De Gids geen gids is maar een windvaantje dat alle kanten opwappert, dat ‘standpuntloosheid zijn standpunt bij uitstek is’, zoals J.J. Oversteegen het eens voor de hand liggend formuleerde? Nee, want ‘hij begrijpt geene vrijheid zonder eerbied voor ieders verdedigbare meening’. De mening moet wel verdedigbaar zijn en dat is die van Mulisch niet. Je kunt hem aanvaarden, je kunt hem verwerpen maar een discussie is er niet over mogelijk. En daarom is het vreemd dat dit nummer van De Gids zo opent. Een vergissing? Ongelijk van Van Benthem van den Bergh? Verandering van koers in De Gids? Een van deze drie antwoorden moet de juiste zijn.
Potgieter, oprichter van De Gids, was een nuchtere koopman. ‘Wanneer men hem een vertrek zag binnentreden en het licht op zijn fraaijen kop viel, dan was het of uit de lijst van een Schuttersmaaltijd een aanvoerder naar voren stapte’, schreef Busken Huet eens over hem. ‘Toch maar 'n burgerman’, oordeelde hij over zichzelf toen hij een portret in een van zijn dichtbundels bekeek. Zo was het ook: De Gids ontstond als tijdschrift van de beter gesitueerde (Amsterdamse) burgerij en dan wel van dat gedeelte dat meende dat de vorming niet ophield na het voltooien van de hogeschool. Zoals de handelaar zijn kwaliteit moest bewijzen op de beurs, zo moesten ideeën op waarde getoetst worden in de discussie. Vandaar ook het verzet tegen de Vaderlandsche Letteroefeningen, het 18de eeuwse tijdschrift dat Loosjes opgericht had en dat bestond uit recensies. Daarin stonden geen discussies maar beoordelingen. ‘De letteroefenaar vertoonde sinds lang geheel het karakter van den knorrigen grijsaard, die onverzettelijk aan eenmaal aangenomen begrippen vasthoudt’, stond er in de prospectus van De Gids. Of dat nu helemaal waar is, kan ik niet goed beoordelen maar zo werd het gezien. En precies dat wilde het nieuwe tijdschrift doorbreken. Zeker in het begin lukte dat ook. De Gids kreeg al spoedig de bijnaam ‘de blauwe beul’ omdat het blad alles neersabelde dat niet in zijn straatje paste. Het was een rebels tijdschrift van een groepering die het woord opeiste en dat zoals iedere emancipatorische groep ook luide deed. Dat het daarmee al snel in het vaarwater van de Liberalen kwam, hoeft niet te verwonderen:
Vervolg op pagina 4