Ter zake
Diny Schouten
De Verzamelde gedichten van Gerard Reve zullen in maart verschijnen bij uitgeverij Van Oorschot. Ze werden een jaar geleden al aan de boekhandel aangeboden, onder de titel Leve de Dood, bij uitgeverij Elsevier, in casu het fonds van Thomas Rap, wiens idee het was. De bestellingen bij Elsevier (inmiddels: De Boekerij) moesten worden geannuleerd, nadat Reve weigerde om als auteur mee te gaan toen het M&P-concern Elsevier overnam. ‘Met onwillige auteurs heeft het geen zin om samen te werken,’ zegt Thomas Rap met spijt; Rap noemt de uitgave epochemakend. Een gedeelte van de rechten lag bij Van Oorschot, die in plaats van royalties een co-produktie bedong. Elsevier droeg de uitgave geheel aan Wouter van Oorschot over, toen een bedreiging met juridische maatregelen Reve geheel obstinaat bleek te hebben gemaakt. Elsevier trok de bedreiging schielijk in; de zaak werpt wel de vraag op hoe waardevol contracten met auteurs eigenlijk zijn.
De naamsbekendheid van Simon Carmiggelt is 90%, die van Jan Wolkers 81%, daarna volgen Hugo Claus (75%), Herman Heijermans (62%), Harry Mulisch (61%), Multatuli (59%) Louis Couperus (58%) en Willem Elsschot (42%). Tenminste, volgens het NIPO, het Nederlands Instituut Publieke Opinie, is dat zo. De resultaten werden trouwhartig gemeld door de dagbladen, zodat het nieuws was dat Simon Carmiggelt ‘onze’ bekendste schrijver is, en Willem Elsschot de onbekendste. Het NIPO wilde, op eigen initiatief, de samenhang weten tussen politieke voorkeur en culturele belangstelling. Inmiddels kunnen de onderzoeksresultaten niet meer worden vrijgegeven: er heeft zich een betalende klant voor gemeld wiens oogmerken nog onbekend zijn. Hoezeer onderzoek iets is dat uitwijst wat de onderzoekers er zelf instopten, is (indien nog nodig) eens te meer bewezen. Het NIPO was niet op het idee gekomen om bij de lijst van voorgelegde schrijvers ook de namen van bijvoorbeeld Maarten 't Hart en W.F. Hermans te zetten, dat leek het onderzoeksteam ‘wel een aardige suggestie voor een volgende keer’, schrijft Het Parool. Het werd te ingewikkeld gevonden om de 1081 ondervraagden zélf op namen te laten komen, en aan die van Annie M.G. Schmidt of Marga Minco had het NIPO zelf niet gedacht. Uit naamsonbekendheid?
Onder de belofte van le plaisir de se voir imprimer - genoemd te worden in het dankwoord, in dit geval - én een presentexemplaar, hoopt Lisette Thooft op bijdragen aan een boekje dat in de smaak is: Een snelle babbel; gids voor trendy taalgebruik. Het wordt de uitbreiding van een aan taal gewijd hoofdstukje uit haar vorige boek, Echte yuppies zijn geen yuppies (uitgeverij Aramith in Amsterdam). Thooft ontkent elke pretentie, behalve die van amusement, al moet haar woordenlijst wel bruikbaar worden ‘voor de wakkere rapper die meer schwung in z'n small talk wil,’ evenals voor ‘de mellow veertiger die inschat dat hij uitgeluld is’. Het is beslist níét de bedoeling, om (zoals recent de Volkskrant en Gerrit Komrij deden) uitdrukkingen te verzamelen die niet kunnen. Van creatieve taalvondsten kun je juist genieten, vindt Thooft, al is het maar van hoe politici hun onkunde of onwil weten te maskeren door intelligent (maar nietszeggend) woordgebruik als ‘dit stelsel is volgelopen’ of ‘dat vind ik een hele leuke optie.’ Het is zonde dat mensen allemaal prachtige dingen tegen elkaar zeggen zonder dat het opgeschreven wordt. Lisette Thooft liet uitgeverij Aramith daarom een brief sturen aan zo'n honderd mogelijke informanten, aan mensen ‘die in de running zijn’. Yuppies? ‘Nou, nee, net zoals niemand vroeger van zichzelf vond dat hij langharig werkschuw tuig was, vindt een yuppie zichzelf een yuppie.’
een snelle babbel
Deze week verschijnt bij uitgeverij Gallimard in Parijs een bloemlezing van negentig pagina's uit verschillende bundels van Rutger Kopland. De titel is Songer à partir, ‘voornemens te vertrekken’, zoals er in het Nederlands stond. Docent Frans Paul Gellings uit Zwolle werd tien jaar geleden tijdens een voorleesavond in Groningen gegrepen door Koplands G-cyclus, en ging ze bij wijze van experiment vertalen ‘omdat ik het jammer vond dat ik ze zelf niet kon schrijven.’ Gellings was verrast over de resultaten, nam contact op met Kopland, waarna een traditie ontstond van gezamenlijke vertaalavonden. Gellings zond de G-cyclus (uit Al die mooie beloften) op naar een paar Franse literaire tijdschriften. Uiteindelijk werden ze na enig aandringen geaccepteerd door redacteur Jean Grosjean van de NRF (Nouvel Revue Française, uitgegeven door Gallimard). Grosjean stelde na de enthousiaste ontvangst van Koplands gedichten voor om een bundel te maken voor Gallimard. Die was in 1984 persklaar. Volgens Gellings heeft het daarna allemaal erg lang geduurd; hij noemt met lichte wrok de vertragende bemoeienis van de Stichting voor Vertalingen, die tot taak heeft Nederlands literair werk in het buitenland te ‘promoten’. De Stichting regelde contact over de rechten tussen Gallimard en Koplands uitgever Van Oorschot. Gellings vertalingen werden in eerste instantie door de Stichting voor Vertalingen niet acceptabel gevonden. Nu Gallimard ze geaccepteerd heeft moet je toch wel van heel goeden huize komen om zoiets te durven zeggen, vindt Gellings. Guy Vandeputte van de Stichting voor Vertalingen bestrijdt dat er sprake is geweest van trainering. Vandeputte voert aan dat hij juist een lobby heeft gevoerd binnen het
Comité Littéraire van de Association France-Hollande, een gezelschap Franse uitgevers en vertalers dat onder aanvoering van Philip Noble moeite doet om de Nederlandse literatuur in Frankrijk een zetje te geven. In het Comité werd een subsidieverstrekker gevonden. Dat de adviseurs van de Stichting Gellings vertalingen negatief beoordeelden, kan te maken hebben met de voorzichtigheid die er is tegenover vertalers die géén native speakers zijn.
Herman Brusselmans, ‘Angry Young Belg’, was samen met de schrijver-dichter-performer Tom Lanoye uitgenodigd voor een optreden in jongerensociëteit 't Beest in Goes. Om autokosten te sparen reed hij 's middags al mee met Lanoye die via de stichting Schrijvers School Samenleving als gastdocent was uitgenodigd op het St.-Willibrorduscollege aldaar. Lanoye stelde voor dat Brusselmans, ‘als warming up’ voor het avondoptreden, wat zou voorlezen uit eigen werk. Met de katholieke signatuur van de school had Brusselmans derhalve geen rekening kunnen houden, zodat hij zijn Ode aan de vriendschap tussen mij en mijn geslachtsdeel voorlas, evenals zijn gedicht Mijn jeugd, of: Hoe ik tot masturberen kwam. De seks gaf nog niet zozeer aanstoot, maar de sfeer verkilde bij twee ‘Bijbelse gedichten’, waarin de gekruisigde Christus een erectie krijgt. Publicitair pakte het allemaal heel goed uit: scholieren die 's middags verplicht naar Brusselmans luisterden, keerden 's avonds vrijwillig terug naar sociëteit 't Beest. Wel kregen ze de volgende dag een brief mee van de rector die zich tegenover de ouders/verzorgers excuseerde voor de schunnige en banale rijmsels in het optreden van Brusselmans, waaraan helaas niet onmiddellijk een einde was gemaakt. De school heeft zich niet beklaagd bij Schrijvers School Samenleving, zegt bureauhoofd Margreet Ruardi. Incidenten zijn vrij zeldzaam, zegt Ruardi, die zich wel de (prot. chr.) school in Elspeet herinnert, die van J. Bernlef een schriftelijke verklaring vooraf eiste dat hij zich niet badinerend uit zou laten over het protestantse christendom. Ook was een christelijke basisschool verontwaardigd toen Karel
Eykman niet uit zijn kinderbijbel voorlas, maar een gedicht voordroeg over de ongedachte voordelen van de zondagochtendlijke ouderlijke vrijage: kinderen hebben dan ongestoord de beschikking over de jampot. ‘Maar het is juist de bedoeling dat Schrijvers School Samenleving andere normen in de school brengt,’ zegt Ruardi. Slechts een enkele keer probeert een school, vereniging of bibliotheek het contract te annuleren als men zich eenmaal in het werk van de geïnviteerde heeft verdiept. Marjan Berk, veelgevraagd auteur, is inmiddels gewend aan uitdrukkelijke verzoeken om ‘een huishoudelijk getint verhaal’ over masturbatie (uit Liefde en Haat) níét voor te lezen. Haar ervaring met de verschillende merken christelijkheid der huisvrouwenverenigingen is zo groot ‘dat ik ze tegenwoordig op vijf kilometer nauwkeurig geografisch kan situeren.’