Max Frisch
In zijn beschouwing over het Dagboek 1946-1949 van Max Frisch (Boekenbijlage 6.12.'86) haalt Jacques Kruithof volgende notitie van Frisch over Brecht aan: ‘Gisteren zijn wij samen gaan zwemmen, de eerste keer dat ik Brecht in de natuur zie, in een omgeving dus die niet te veranderen is en waar hij daarom weinig belangstelling voor heeft’. J.K. distilleert hieruit de conclusie: ‘Dit is het ware demasqué van de ongeneeslijke partijganger.’
Ik ben geen schrijver, maar zal tóch proberen J.K.'s oordeel over een ‘ongeneeslijke partijganger’ te weerleggen aan de hand van mijn eigen waarnemingen.
Voorjaar 1939. In Krasnapolsky de film Professor Memlock, over de jodenvervolging in Duitsland. Ja, ja, h.h. anti-partijgangers, de communisten stelden al vóór de oorlog de jodenvervolging in Duitsland aan de kaak, toen u nog van niets wist! Op de terugweg naar huis, nog vol van de film, merkte Stien, het proto-type van de ongeneeslijke partijgang(st)er van J.K., op: moet je eens zien hoe de bomen alweer uitbotten. Stel u voor: een doodse Amsterdamse straat, waar men gepoogd heeft door het planten van wat jonge boompjes wat leven in te brengen. Maar Stien zag die jonge boompjes, midden in de discussie over de film, uitbotten. Een ander voorbeeld van zo'n ongeneeslijke partijganger, die volgens J.K. geen belangstelling heeft voor de natuur. Toontje, een kostganger van de eerder genoemde Stien. Hij werkte op een vulcaniseerbedrijf, U weet wel, waar oude banden van een nieuw loopvlak werden voorzien. Een smeriger werkvloer kan men zich nauwelijks voorstellen. Maar Toontje, even ongeneeslijke partijganger als Stien, timmerde in schafttijd een voederplank voor vogels (de fabriek stond aan de buitenrand van de stad). In het begin lachten zijn maats hem uit. Maar al gauw was het: Toon, een meesje op de plank, of: een roodborstje. Ik wil best aannemen dat Toontje zijn maats met zijn ‘verderfelijke’ ideeën over de maatschappij trachtte te hersenspoelen, maar... hij bracht ook een lichtpuntje in hun naargeestig bestaan door ze voor de natuur te interesseren. Zullen partijgangers dan misschien toch niet zo ongeneeslijk zijn en moet misschien eerder onverzoenlijke communistenhaat als een ongeneeslijke ziekte worden gezien?
P.S. Ik ben zelf geen ‘partijganger’ en ook nooit geweest.
Oss,
C. Koeman