De eeuwige kringloop der dingen
Tweemaal honderd gedichten
De dichter is het hart van de wereld. Honderd dichters van Achterberg tot Yeats Samengesteld door Frans Janssens & Eddy van Vliet Uitgever: Manteau, 132 p., f19,50
Mijn honderd gedichten door Hugo Claus Uitgever: De Bezige Bij, 160 p., f24,50
Guus Middag
‘De dichter is het hart van de wereld’, schreef Joseph von Eichendorff. Frans Janssens en Eddy van Vliet kozen deze regel als motto en titel voor een verzameling van honderd gedichten van honderd dichters uit alle tijden en talen, waarin Von Eichendorff zelf trouwens ontbreekt. Het lijkt hier te gaan om een bloemlezing uit de wereldpoëzie (‘Honderd dichters van Achterberg tot Yeats’), maar dat is het niet helemaal.
Janssens en Van Vliet hebben, zo blijkt uit de inleiding van Ludo Bekkers, gekozen uit het werk van die 180 dichters die de afgelopen vijftien jaar tijdens de Antwerpse ‘Middagen van de poëzie’ besproken werden dan wel over eigen werk spraken. Dat verklaart waarom er in deze bloemlezing zoveel Vlaamse en Nederlandse dichters voorkomen. Rilke wordt hier gesecondeerd door Raes en Rodenbach, Sappho door Rombouts en Schierbeek, - want de bundel is ‘noch thematisch, noch cultureel-historisch bepaald’, maar alfabetisch. Dezelfde willekeurige opzet verklaart waarom Vergilius bijvoorbeeld wel, maar Homerus niet vertegenwoordigd is. Overigens wordt er in deze bloemlezing niets verklaard, - ook niet wié in Antwerpen die twee mooie fragmenten van Vergilius als zijn of haar ‘eigen poëziekeuze aan het publiek voorstelde’.
Aan deze bloemlezing ontbreekt met andere woorden de bloemlezer. Janssens en Van Vliet hebben niets anders gedaan dan kiezen uit wat 180 anoniem gebleven anderen al gekozen hadden. Het resultaat: honderd voor het grootste deel prachtige gedichten, met een mooi kaft erom. Een van die honderd is ‘Kringloop’ van Hugo Claus, afkomstig uit zijn bundel Almanak. Het is een vertoog over de eeuwige kringloop der dingen, vooral van het goddelijke en het aardse. Die wordt hier gedemonstreerd aan de tafel waaraan Christus met zijn discipelen het Laatste Avondmaal genoot:
De borden van het Laatste Avondmaal
bleven staan na de dood van de Heiland
Schillen, kruimels, korsten vet,
de bevlekte schalen, het dof bestek.
De afdruk van een gebit in een appel.
De botten van een kwartel.
Toen, 's morgens, kwamen de meiden
en zetten de tafel weer klaar voor het ontbijt.
De geheiligde tafel wordt de ochtend daarop gewoon afgeruimd voor de volgende gasten. Claus vergelijkt vervolgens zijn opvatting met die van de filosoof Giambattista Vico die, als ik het goed zie, niet zozeer in een eeuwige opeenvolging van het ‘hogere’ en het ‘lagere’ geloofde, als wel in een voortdurende neergang van het hogere, - wat uiteindelijk niet veel verschil maakt:
Hugo Claus
fons klappe
Vico vergat god noch verrader,
In elke koraal hoorde hij
het gebalk van de mongool.
Het gedicht ‘Kringloop’ belandde vervolgens zelf in een dichterlijke kringloop. Het werd in het Engels vertaald door Christopher Logue, en wel zo vrij dat Claus het als een gedicht van een ander kon beschouwen en weer, even vrij, terug kon vertalen in het Nederlands. In die versie (in Almanak naast de vroegere afgedrukt) stelt hij het goddelijke nog nadrukkelijker gelijk met het aardse. Ene J. Kristus en zijn disgenoten blijken daarin na een copieus diner Hotel Olijfberg zonder betalen te hebben verlaten. Vico wordt in deze variant niet meer aan het woord gelaten; het is Claus zelf die zijn gedicht besluit met de constatering:
hoor ik het gehuil van wolven.
Het is interessant om te weten wie uit de poëzie van Claus nu juist dit ene gedicht koos, en waarom - maar dat blijft in de bloemlezing van Janssens en Van Vliet dus onvermeld. Misschien was het Claus zelf wel die het in Antwerpen ter sprake bracht, want ‘Kringloop’ (eerste versie) is een van de gedichten die hij opnam in een bloemlezing uit zijn eigen poëzie.
De bloemlezer is hier dus allerminst anoniem, en hij beschikt bovendien over een uitgesproken smaak, zoals de titel bewijst: Mijn honderd gedichten. Het zijn er trouwens veel meer dan honderd, want een omvangrijke reeks als Het graf van Pernath telde hij maar als één. Deze bloemlezing biedt een uitgebreide kennismaking met een dichterlijk oeuvre, dat inmiddels zo'n vijfentwintig bundels beslaat. Claus is altijd verstaanbaar, maar hij is dat vooral in deze selectie waarin het al te flauwe en vluchtige uit zijn bundels ontbreekt. Honderd voor het grootste deel prachtige gedichten kortom, met een door de recente prijzenregen ingegeven lelijk, goudkleurig omslag erom.
■