Keuzes
Het probleem waar zij voor stonden heeft niet alleen te maken met het onderwerp zelf, maar ook met de vorm van de opdracht. Het Rijksmuseum geeft elk jaar aan een paar fotografen opdracht om een onderwerp te fotograferen dat belangrijk is voor het gezicht van Nederland in de moderne tijd: het omroepbestel, de jongeren, naoorlogse woningbouw. De resultaten worden gepresenteerd in een tentoonstelling, en in een boekje zoals dit. Het is een opdracht die zeer in trek is onder reportagefotografen, als een vorm van historische documentatie waar in Nederland jammer genoeg maar heel weinig gebruik van wordt gemaakt. Er is in Nederland nooit een traditie opgebouwd van grote documentaire foto-opdrachten, en dus weet eigenlijk niemand goed hoe je zo iets aan moet pakken, opdrachtgevers noch fotografen. Bij het omschrijven, en ook het aanpakken van een project van deze omvang is het belangrijkste dat er van het begin af keuzes worden gemaakt en wordt omschreven wat men precies gefotografeerd wil hebben. Gaat het in de eerste plaats om documentatie of om mooie foto's, is het onderwerp ‘visueel’ genoeg: welke resultaten verwacht men te krijgen?
Rotterdam-Zuid, Zuidplein, foto van Cary Markerink
De laatste tijd is er een ambivalentie ontstaan over deze vragen, omdat men uitgaat van het idee dat je ook fotografen zo veel mogelijk ‘de vrijheid’ moet geven en je zo min mogelijk mengen in het ‘creatieve proces’. Ik ben het niet eens met deze opvatting van het ‘creatief proces’. Volgens mij wordt dat proces juist bevorderd door een goede opdrachtomschrijving, zeker wanneer de opdracht ook interessant is. De ironie is dat in de beeldende kunst dit besef juist weer gegroeid is. De inspiratie moet ergens vandaan komen; een probleem, zoals het fotograferen van ‘een aspect van de Nederlandse samenleving’, kan pas worden opgelost als het duidelijk wordt gesteld. Het is ook opvallend dat de beste fotografen bij dit soort opdrachten steevast hun eigen grenzen afbakenen, en niet alleen maar op hun fotografische intuïtie vertrouwen. Han Singels, die twee jaar geleden de jongeren fotografeerde voor het Rijksmuseum was er een goed voorbeeld van. Het merkwaardige is dat hem door sommige mensen werd verweten dat zijn foto's ‘puur esthetisch’ waren, terwijl ze dat nou juist niet waren. Het waren foto's die een duidelijk beeld gaven van het meest zichbare aspect van het jongerengedoe uit de jaren tachtig: de wereld van op hol geslagen rages, clubgedragingen en modes.
Ook dit jaar is er door het Rijksmuseum een zwaar beroep gedaan op de intelligentie en het selectieve vermogen van de fotografen zelf; zo zwaar dat het haast doet denken aan het meisje uit het sprookje dat in één nacht een paleis moest bouwen van drie kiezelsteentjes. Wonen in naoorlogse wijken: dat kan variëren van ‘Het leven van een gezin in een Nederlandse nieuwbouwwijk’ tot een overzicht van architectonische stijlen.
Wat is interessant, belangrijk en kernachtig aan zo'n onderwerp? Het is duidelijk dat er geworsteld is met dit probleem, gezien de hoeveelheid uiteenlopende foto's die er zijn gemaakt. Theo Baart heeft zich klaarblijkelijk vooral op het leven geconcentreerd, Cary Markerink meer op de architectuur. Maar een fotograaf is geen socio- of antropoloog, en ook geen architectuurhistoricus; ik denk dat je wat dit betreft niet alles aan de uitvoerende fotograaf over moet laten. Het gevolg van het te weinig gedefinieerde uitgangspunt is hier dat de eerste helft van het boekje (en ook de tentoonstelling) een overvloed laat zien aan Hollandse burgerlijkheid in de geest van de jaren vijftig, met matteklopper en muziekkorps, en de tweede helft een meer gevarieerde, maar ook wat willekeurige verzameling foto's van moderne bouwsels, flatopschriften in de Bijlmer (‘Geinwijk’) en ingenieus bij nacht gefotografeerde graffiti in kleur. Theo Baart is met zijn foto's het meest consistent, in dat opzicht is zijn serie het meest geslaagd, maar ook het minst verrassend. Het mooie fotootje van de Freesialaan in Aalsmeer, een zelfvergeten huisje in de polder met een volkswagentje voor de deur vat het beeld dat hij geeft goed samen, gecompleteerd door de Bussumse dame met het hoedje in haar doorzoninterieur en de man in zijn Osdorpse flat met tapijt op tafel. Alles klein, knap en kristelijk. Zo was het hier dertig jaar geleden, maar nu is het een beetje een ouderwets, Oorthuys-achtig beeld, dat hier en daar doorbroken wordt. Het best vind ik de foto's waar hij met die rustige overzichtelijke stijl een typisch beeld van nu laat zien, zoals de stralende, zo te zien Hindoestaanse familie, bezig met de inrichting van een nieuwe woning in Delft. Dit vind ik een betere oplossing voor het probleem van een tijdsbeeld dan bijvoorbeeld de flitstechniek die Baart ook verschillende malen gebruikt, en die eerder een beetje modieus is.
Het beste voorbeeld van zo'n tijdsbeeld is Cary Markerinks ‘Zuidplein’ in Rotterdam, dat échter is, en ook in fotografische termen gedurfder, met een chaos die niet makkelijk te fotograferen is zonder dat de foto zelf een zootje wordt. Maar het is een losse foto tussen een vrij willekeurig veelvoud van andere, goede en minder goede, waarschijnlijk onder de druk van het idee dat er ‘een totaalbeeld’ geleverd moest worden.
Consistent maar onveelzijdig; veelzijdig maar inconsistent; hoe moet je zo'n probleem oplossen? Het moet mogelijk zijn om een fotografisch beeld te geven van ‘wonen in naoorlogse wijken’ dat veelzijdig is én consistent, en waarin de fotografen ieder een eigen inbreng hebben. Ik denk dat de fotografen hier maar ten dele verantwoordelijk zijn voor het onbevredigende totaalbeeld. Er is ook een groter overzicht voor nodig om dat beeld te krijgen. Misschien is het oudere systeem van fotoboeken en tentoonstellingen, waarin foto's en teksten elkaar afwisselen en aanvullen, voor zulke opdrachten toch de beste vorm. Het vraagt een vrij grote redactionele greep op het geheel, maar dat hoeft niet per definitie slecht te zijn.
■