Voorheen de koloniën
De geschiedenis van de Nederlanders in de Japanse tijd zet mensen aan het schrijven. Ook zijn er oude dagboeken die weer opduiken, lezingen en memoires. Een deel ervan wordt gepubliceerd en niet altijd op een gelukkige manier. Zo is er nu de bundel Mensen onder druk, een serie schetsen over incidenten uit de Japanse tijd van de hand van dr. ir. A.F. Schoorel en enkele van zijn vrienden (Wever, f24,50). Het zijn niet meer dan fragmenten: een dronken Japanner dringt een huis van een Nederlander binnen en een vreselijke vechtpartij volgt; iemand komt langs een bordeel, hoort dat de Japanners voor een Europese prostituée vijf maar zo veel geld neertellen als voor een Aziatische en merkt op: ‘Over rassendiscriminatie gesproken.’ Er is een passage over romusha's, Javaanse dwangarbeiders, die door de Japanners nog oneindig veel slechter behandeld worden dan de Europese krijgsgevangenen en de waarnemer denkt: wat voor opvattingen over raciale verschillen zouden die Japanners er toch op na houden. Er is een mooi, profetisch betoog dat ds. Mara Mostert-Schendelaar in Amsterdam in 1947 afstak: zij vertelde over de vrouwenkampen op Java waar zij in zat, en over de rechten van de Indonesiërs op hun eigen nationalisme. Maar wat de samensteller van de bundel, ir. Schoorel, dacht over het nationalisme, toen en nu, weten we niet. We horen niet hoe dat racisme van de Japanners dan wel in elkaar zat. We lezen niet wat dominee Mostert ná de soevereiniteitsoverdracht ging doen. We moeten het doen met brokstukjes geschiedschrijving en bronnenmateriaal zonder context. Is dat de schuld van de uitgeverij Wever? Nauwelijks. En als het wel zo is, dan zondigt Wever in commissie want zoals die uitgeeft, geeft iedereen uit: fragmentarisch, zonder inbedding in een beschouwing, zonder inleiding, zonder uitleiding.
De uitgeverij Bohn, Scheltema en Holkema publiceerde van M.M. Hilfman Fukuoka 9, arts in krijgsgevangenschap (f25, -). Het is het dagboek van een dokter die de krijgsgevangenen in een wel zeer gruwelijk kamp moet verzorgen. Het kamp ligt in Japan - over een soortgelijk kamp in Japan gaat het boek Fukuoka 14, krijgsgevangene in Nagasaki van Renee Schafer (uitg. Jan Mets, Amsterdam) dat vorig jaar verscheen. Het dagboek van Hilfman is niet alleen een verslag van de wreedheid van de Japanners, maar ook van de reacties van de Europeanen daarop: ‘Het peil van de moraal is bijzonder laag. Het “bietsen” (stelen) van eten wordt door de mensen over het algemeen niet meer als een misdrijf beschouwd.’ Hij merkte op dat wat in de vooroorlogse maatschappij het schorem heette te zijn, nu uitmunt door humaniteit en behulpzaamheid. Dat kan niet van iedereen gezegd worden. Met name de officieren in Fukuoka zijn opmerkelijk weinig ziek en vermageren een stuk minder snel dan de manschappen. Beschamend allemaal dus - niet voor deze mensen, maar voor ons allemaal, voor de soort. Zo worden we dus, als we in een kamp terechtkomen.
Nog even terug naar het gebrek aan context waarin zo vele boeken als fragment en incident verschijnen. Hoe komt dat? Het heeft te maken met het feit dat de Indischgasten in Nederland geen gemeenschap zijn, laat staan een pressiegroep (daarom zijn ze financieel ook altijd zo schandalig behandeld); de oorzaak daarvan te beschrijven, gaat dit bestek te buiten. Waar het hier om gaat is dit: er is in Nederland geen platform, plaats, tijdschrift of publikatieserie waarin systematisch kan worden gediscussieerd over de vele vragen die de oud-Indischgast, zijn omgeving en zijn nageslacht stelt. Er is ook geen serie of tijdschrift waarin bronnenmateriaal of interviews met mensen uit de kolonie een plaats vinden; er zijn wel tijdschriften van belanghebbenden, zoals die van de Indische-militaire-pensioenbonden, maar die gaan vaak wel erg op in hun partis pris. Voor zover er een discussie is over de aard van de geschiedschrijving over de kampen, en in breder verband over de hele koloniale samenleving, komt die incidenteel eens aan de oppervlakte. Dan stagneert daarna het gesprek weer voor lange tijd om elders bij stukjes of beetjes op te duiken. De uitgevers die risico's nemen met boeken over kolonisatie en dekolonisatie missen de denktank waaruit zij de beschouwingen, inleiding en commentaren zouden moeten putten die hun publikaties horen te omgeven. Nu valt menig boek over de dekolonisatie als een scherf op de deurmat.
Moesson, een uitgeverij van Indische literatuur in Den Haag, houdt niet op uitgaven toe te voegen aan haar fonds van belangrijke, curieuze, aandoenlijke en hebbenswaardige boeken. Een daarvan is Njai Dasima (Moesson, f 13,50) van A.Th. Manusama. De schrijver was werkzaam in Batavia als ambtenaar en als vice-voorzitter van het Ambonese Studiefonds. In 1926 verscheen van zijn, naar wij mogen aannemen christelijke, hand een kleine roman die een bewerking is van een populair Maleis verhaal en toneelstuk. Njai Dasima is de hoofdpersoon van deze tragedie die in het volkstheater (de zogenaamde stamboel-komedie) zonder twijfel menige traan aan het oog zal hebben ontlokt. Want het is een verhaal van list en bedrog, slechtheid en doortraptheid, van voorbeeldige moederliefde en eeuwige trouw, wreed geschonden door schandelijke hebzucht. Njai Dasima is de mooie en ijverige en voorbeeldige njai (huishoudster) van de al even nobele, welgestelde en weldenkende heer Williams te Batavia, wiens concubine zij is. Samen hebben zij een dochtertje, de aanvallige Nancy. Njai Dasima's welvaren wekt de hebzucht op van de wrede en slechte Samioen, een moslim-Javaan die al getrouwd is met een al even slechte vrouw, Hajati. Er wordt een gruwelijk plan beraamd om de brave huishoudster van haar aardse goederen die zij van haar weledele heer heeft ontvangen, te ontdoen. Een oude koppelaarster verhuurt zich als bediende aan de schone Dasima en maakt deze wijs dat zij niet volgens de koran leeft. Zij bidt niet vijf maal per dag en houdt het bovendien met een christen, ja, ‘zij is bezoedeld door zich aan een Kafir af te geven’. De Kafir is de nobele Williams die zo goed voor Dasima is. ‘Onder de Kafirs verstaat de Islam de Chineezen, Japaneezen, Europeanen en alle volken die niet zijn besneden,’ aldus de quasi-vrome Moslim-koppelaarster tot de nietsvermoedende Dasima. En zij vervolgt: ‘Goed
beschouwd zijt gij toch wel te beklagen, Njai! U houdt me deze opmerking wel ten goede. Een wettige vrouw zijt ge niet, een bediende evenmin. Conversatie met andere menschen hebt u in 't geheel niet. Een Europeesche vrouw zijt ge geenszins, evenmin een Chineesche.’ Zij spoort Njai Dasima toch aan tot haar volk terug te keren en de islam vurig te belijden. Maar zonder tovermiddelen lukt dat niet. En dus krijgt de Njai heimelijk gif door haar eten geroerd dat haar doet walgen van haar heer en onverschillig maakt ten opzichte van haar dochter. In haar verdwazing trouwt zij de boze Samioen die haar door zijn moeder en zijn eerste vrouw als slavin laat gebruiken en haar geld en juwelen afhandig maakt. Als Dasima dreigt alles te vertellen aan haar vroegere blanke heer, wordt zij wreed vermoord. Maar zie, gerechtigheid wordt gedaan, de slechteriken worden onverwijld opgespoord en mijnheer Williams begraaft zijn geliefde Njai en bezoekt haar graf nog menigmaal met de kleine Nancy.
Wat is nu de moraal van dit verhaal? Tineke Hellwig heeft in de feestbundel voor prof. A. Teeuw (A Man of Indonesian Letters, Essays in honor of professor A. Teeuw, Dordrecht 1986) over drie oudere Maleise versies van Njai Dasima een opstel geschreven. Daarop afgaande lijkt me dat de Nederlandse bewerking van Manusama in 1926 net iets anti-Islamitischer is dan de Maleise versies, wat voor de hand ligt. Maleise versies waren voor een islamitisch publiek geschreven, deze Nederlandse versie niet. Opmerkelijk is dat de njai, meestal afgebeeld als ‘sociaal afval’ (de term is van Pramoedya Ananta Toer) en als deemoedig, zij het in geval van verstoting wraakzuchtig, in dit verhaal een begerenswaardiger sociale en financiële positie inneemt. Gezien het weinige dat wij weten over hoe de njai die in zoveel koloniale romans een rol speelt, werd gezien door inheemse ogen, is de herdruk van Njai Dasima een aanwinst. Bovendien is het een smartlap eersteklasse. Dus wie nog tranen over heeft, hij wene.
TESSEL POLLMANN