Met een gewapende lijfwacht langs 's heren wegen
Het rechts-radicalisme in Nederland in de oorlogsjaren
Zwart en nationaal front Latijns georiënteerd rechts-radicalisme in Nederland 1922-1946 door Hans Schippers Uitgever: Internationaal Instituut voor sociale geschiedenis, 514 p., f48,-
Jan Meyers
Toen Arnold Meijer 1941 uitriep als ‘het jaar van Nationaal Front’, slaakte hij een loze kreet die zijn zelfoverschatting en gebrek aan werkelijkheidszin nog eens onderstreepte. Maar vijfenveertig jaar later lijkt het wel of zijn ‘kleine troep vervuld van haat’ althans in historiografisch opzicht toch nog z'n jaar heeft gekregen: nauwelijks is de drukinkt van Zondergelds boek droog of daar ligt Schippers' dissertatie.
Van Richelieu is bekend dat hij enige tijd heeft geaarzeld over wat hij zou worden: paus of politiek leider van Frankrijk. Zijn arrogantie werd gerechtvaardigd door bekwaamheid. Maar wat kan een slap-stickfiguur als Arnold Meijer hebben bezield om leider van Nederland te willen worden? Zonder al te veel gepsychologiseer verklaart Schippers: een onbegrensd vermogen om te geloven in wat hem aangenaam was, bewieroking in huiselijke kring, funeste invloed van de priesteropleiding en Wouter Lutkie, het destijds veel voorkomende verlangen naar een sterke man. Ik zou eraan toe willen voegen, dat het in de familie zat: zijn vader, hereboer en gemeenteraadslid, dacht ook dat hij God was.
Nog een vraag: wat drijft iemand om na al die anderen, Joosten (al gaat die niet verder dan 1940), Zaal, De Jonge, De Jong, Zondergeld, om een niet onaanzienlijk deel van zijn korte leven te besteden aan nog eens een verhandeling over dit onderwerp? Dat kan alleen worden gerechtvaardigd door een nieuwe visie of nieuwe feiten die een vollediger beeld geven dan we tot dusver hadden.
Schippers is sociaal-historicus, wat een specciaal accent aan zijn studie geeft. Aan de hand van het lidmaatschapskaartenbestand, voor zover nog intact (wat zouden we graag weten welke kaarten verdonkeremaand zijn!), geeft hij een sociologische analyse van de leden van Zwart Front en Nationaal Front. Opvallend is de lage leeftijd: 65% van Zwart-Fronters was onder de veertig, 33,5% onder de dertig; voor NF waren die percentages zelfs bijna 75 en 53,5. In verband hiermee had ik graag wat meer verklaringen, desnoods speculaties gezien. Dat de grootste aanhang in het zuiden zat, wisten we al, ook welke beroepscategorieën zich aangetrokken voelde tot ZF. Maar opmerkelijk is de constatering dat NF zoveel lieden met een hogere of middelbare opleiding aantrok, waaronder nogal wat onderwijsmensen en publicisten.
De plaatsing van het Latijns georiënteerde rechts-radicalisme ten onzent in een internationaal kader, is theoretisch interessant, maar voor Meijers beweging minder relevant: in de tweede helft van de jaren dertig legde hij juist de nadruk op het specifiek Nederlandse, wat uiteindelijk leidde tot opheffing van ZF en oprichting van NF. Hij ontwikkelde zich dus in een richting tegenovergesteld aan die van Mussen die in die tijd juist radicaler werd. Met Meijer was dat pas het geval tijdens de bezetting, echter niet uit groter affiniteit tot het geradicaliseerde Italiaanse voorbeeld, maar bij wijze van opportunistisch lonken naar het nationaal-socialisme. Deze term doet dan ook plotseling opgeld in de taalkring van de Fronters.