Een anemisch wereldbeeld
Bonkerig proza van Judy van Emmerik
Aanrijding voorkomen door Judy van Emmerik Uitgever: Novella, 155 p., f24,50
Koos Hageraats
Voor alles wat literatuur allemaal niet is heeft Judy van Emmerik een feilloos instinct. Zijzelf meende dat zeker te weten in haar ‘kritische’ artikelenbundel Er moet nodig eens gelucht worden (1985), ik weet het zeker nu ik ook Aanrijding voorkomen achter de rug heb. Met het onderscheidingsvermogen van een mol op krukken wroet en ploegt Van Emmerik door de taal, harkt de losgewoelde brokken op een hoop, dekt die af met een kaft en noemt het: een roman. Maar dit boek heeft evenveel met een roman te maken als een mavo-opstel met een novelle.
In de eerste plaats is het geen roman omdat de compositie niet zozeer ondeugdelijk als wel volkomen afwezig is: het verhaal is in elkaar gezet met een pond geroeste vijfduimers die Van Emmerik met een plastic piephamertje door het papier heeft geprobeerd te meppen, ‘Ram bam, bonkedebonk, ram, ram’ (p. 106) - het begint gewoon vooraan en het eindigt achteraan, meer valt er echt niet over te zeggen. In de tweede plaats wordt de plot vertraagd door de sleepgang van eindeloze herhalingen. Want waar gaat het nu helemaal om? Een vrouw dreigt op onrechtvaardige manier haar rijbewijs kwijt te raken maar na langdurige vermaling door de molens van de bureaucratie en haar verzet daartegen krijgt ze tenslotte een nieuw exemplaar, dat dan opnieuw ongeldig dreigt te worden verklaard, en één van de belangrijkste redenen waarom de procedure zo lang duurt is het feit dat de vrouw van naam is veranderd terwijl die verandering nog niet op al haar officiële papieren is vermeld. Verder niets, helemaal niets, nog geen nevenplotje van ook maar een halve bladzijde. Maar zo mager als het is. Van Emmerik weet het uit te smeren over niet minder dan 155 pagina's.
Ten derde heeft haar stijl de souplesse van een olifant die met vier gespalkte poten een opgebroken trambaan oversteekt. ‘Bonkedebonkedebonk! Rambam. Bonk. Ram. Bam.’ (p. 107). Zinnen als de volgende zijn geen uitzondering: ‘Afwachten dan maar en niet de opening, die hij vermoedelijk zoekt, van tevoren, door snel te reageren, de kop indrukken.’ ‘Dan opent ze haar huisdeur, die ze geruisloos sluit.’ ‘Hij pakt ze aan, legt ze, handtekeningen controlerend, razendsnel op juiste volgorde en zet dat met een paperclip die hij uit een doosje dat links van hem staat, graait, vast.’ Tula ervaart dat net zo, alleen weer anders.’ Enzovoort enzovoort. De beknopte bijzin is haar favoriet, maar ze beheerst 'm niet: ‘Langs de tafel komend, worden haar ogen naar de brief gezogen.’ Ziet u ze langs de tafel komen, die ogen? ‘Druk in de weer met de modeshow, gaat lang en hard de bel.’ Een bel die druk in de weer is met een modeshow, jawel.
De spelling en grammatica hanteert ze even vakkundig als een kleuter een drilboor: ‘Want het leven in de grote stad (...) leggen grote beperkingen op’, ‘ineens voelt Barbie dat er iets in haar begint te stromen of er een fontijn wordt aangezet’, ‘En omdat ze het allemaal niet vertrouwd’, ‘ze ziet twee agenten op het portaal staan. Het is een man en een vrouw’ ‘...en heeft u achterhaalt, waar ik woon’, ‘omdat ik sinds bepaalde tijd niet in mijn auto rijdt’. Enzovoort enzovoort.
De psychologische aspecten dan, is daar nog enige eer aan te behalen? Neen, want de personages hebben geen karakter - wat Van Emmerik ervan probeert te maken is althans even succesvol als de poging van een bijziende rinoceros om met bokshandschoenen aan een splinter uit zijn ballen te peuteren; er zit nauwelijks iets maar het is wel lastig omdat het niet te voorschijn wil komen. En de ene treurnis brengt de andere voort: doordat de personages niet werkelijk worden krijgt de omgeving precies de kleur van de typetjes zelf: geen. Het anemische wereldbeeld van Van Emmerik gaat dan ook niet gebukt onder een overmaat aan nuancering: niet één man deugt, alle politieagenten zijn fascisten, alle vrouwen worden onderdrukt, alle ambtenaren zijn zielepoten. Voor de goede orde: ik ervaar dat net zo, alleen weer anders.
■