Humeuren & temperamenten
Snobisme
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Een snob, dat is iemand voor wie je je neus ophaalt. Je herkent hem op het eerste gezicht. Hij is de man van de geleende ideeën. Hij leest alleen de boeken die ‘men’ hoort te lezen. Wat zeg ik? Hij leest helemaal niet - hij koopt enkel de boeken die op tafel horen te liggen. Dikke, dure boeken, met veel kleur en fotografieën. Hij is de man die op vernissages met zijn rug naar de schilderijen staat, maar geen moment het dienblad met de sherryglazen uit het oog verliest. Hij ontbreekt bij geen toneelvoorstelling, maar komt daar om gezien te worden, niet om te zien. Idem dito bij de opera.
Wat moesten we zonder de snob beginnen? Zonder hem bestond ook de anti-snob niet. Je zou die laatste een tweedegraads snob kunnen noemen. Zijn voornaamste bestaansgrond is immers dat hij zich met andere antisnobs tot de uitverkorenen rekent die hun neus ophalen voor de snob. Je herkent ze op het eerste gezicht. Het zijn mensen die louter met originele geestigheden en verbluffende wise-cracks uit de hoek komen. Ze lezen vooral de boeken waarvan niemand ooit heeft gehoord. Voortdurend ontdekken ze vergeten schrijvers en leggen daarbij een fenomenale minachting aan de dag voor boeken ‘met plaatjes’. Letters willen ze, geen koffietafelwerk. Op tentoonstellingen schuifelen ze dicht langs de wand en turen een kwartier naar één en hetzelfde doek. Mocht het kunstwerk toevallig wat te laag hangen, ze zijn er geenszins te beroerd voor om diep door de knieën te zakken, daarbij de tafel met verversingen omstotend. In het theater weten ze exact wanneer het moment is gekomen voor applaus, gelach of boegeroep. Geen zwakke plek in de regie ontgaat ze. Thuis namen ze het stuk eerst driemaal door. Idem dito bij opera.
Wat moesten we zonder die ware snobs be ginnen? Zonder hen zou er geen derdegraads snob bestaan. Zonder hen geen anti-anti-snob, de man van stel je niet aan, ik ben maar een boerenlul en kan het misschien een onsje minder. Hij heeft het stadium van het anti-snobisme achter zich gelaten en deelt met derdegraads mede-snobs weer een heel andere geheime code. Hij haalt zijn neus op voor de simpele snob en voor de serieuze anti-snob. Je herkent hem op het eerste gezicht.
Hij is dol op clichés. Waarom zou je zelf iets verzinnen, als alles al zoveel beter is verwoord? Spreekwoordelijke gezegden zijn niet voor niets spreekwoordelijk geworden. Hij heeft de hele bibliotheek van voren naar achteren doorgenomen en vindt eigenlijk alleen een detective nog de moeite waard. Een behoorlijke plot, dat mis je bij literaire kunstenmakers. Op vernissages hoor je hem vragen, terwijl hij achteloos zijn zoveelste glas pakt, of de schilderijen wellicht ondersteboven hangen. Ouwe koek, hoor je hem daarbij brommen. Schon dagewesen, een beetje Bacon en een beetje Hockney. Naar het toneel gaat hij omdat je nu eenmaal gezien moet worden. Het is er allemaal zo voorspelbaar. Er gaat niets boven de werkelijkheid. Idem dito opera.
Wat moesten we zonder die supersnob beginnen? Zonder hem hadden we geen... ad infinitum. Ja, zonder die hele mallemolen van groepjes die zich ver boven anderen verheven voelen, die elk al of niet voor snob willen doorgaan, in snobisme niet voor elkaar onderdoen, bestond er niet eens iets als een kunstleven. Alleen het snobisme tot in de n-de graad garandeert dat elk boek, hoe onleesbaar ook, elk schilderij of toneelstuk, hoe weinig het aankijken ook waard, nog een kans maakt. Alleen het snobisme houdt meer kunst dan noodzakelijk in stand: het gras waarop de bloemen groeien. Het is te danken aan die eerste, simpele snob, die niet verdient dat we onze neus voor hem ophalen.